45
trokken is, ter plaatse waar vroeger de Welsinge aanving
Juist daaromtrent treft men een anderen dam aan, waar
onderdoor het water uit de stad zich in de Welsinge moet
ontlast hebben Hij werd genoemd de St.-Jansdam //achter
de nyeuwe visclimarkt" (Afl 1567), of //achter 't sasterhuys"
(zusterhuis) A" 1570 2).
Gelijk de Portelinge bij de Stoupe onder een dam door
zich ontlastte in de oudste- stadvest en vroeger hare voortzet
ting had in de haven of Arne, zoo was onder den St.-Jans
dam de uitweg voor het water, dat van de Wellinge bij den
Seisdam in de stad gekomen was.
De Welsinge blijkt dus niet minder geweest te
zijn dan de voortzetting van de Wellinge, maar
door de stad onderbroken.
Hoe liep dan de Wellinge door den tegenwoordigen stads
bodem, m. a. w. hoever boog zich Koudekerke tusschen den
Seisdam en den J ansdam in het huidige Middelburg in
Wel wordt gesproken van een parochiaan in Westmonster,
wonende op //het Zand" 3), die van de kerkmeesters van de
St.-Maertenskerk land pachtte; maar de Groote Eaad heeft
Middelburg in zijne oppositie tegen Ylissingen over het quaes-
tieuse Westmonster afgewezen en beslist, dat het kerkgaan
De overlooper van 157S heeft: „Den blok benoorden den watergank, strek
kende aan de stad toe". De Klinlcheulwegeling liep dus toen niet om langs
„de Parel" naar den Vlissingscheu wegwant dan zou dit blok noord zijn van
den weg, niet van den watergang; maar hij liep recht uit op den singel
en nu had men dit blok: benoorden den watergang, beoosten den
wegelingbezuiden de stadbewesten den Ylissingsehen wegmet eene
klinlcheul voor het „visckwater van de klinkheul" of der Plattezee tot verbin
ding met den Welsingschen watergang. Dien op den singel uitloopenden weg
hervindt men in het Register van hel landrecht bladz. 72 {Arch. Vliss.) in 2
gemeten 232 roeden in het blok benoorden den watergang f 111 en in Pier
Olen blok f 114 met de grenzen: oost een hal jé, zynde een uytweg van de ag-
terste weye van C. Brouwer, zuid de vorengenoemde weye, west Louaverse
noord de ciugel. Zie daar ook bladz. 181.
2) Kesteloo IVbl. 19 en 37 en Tiet zuidelijk deel bl. 12.
3) O. Arch. M. n° 2425 A.° 1566.