BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS
van den
SCHOTSCHEN STAPEL TE DOEDRECHT
1668—167 5.
medegedeeld door
J. L. VAN DALEN.
INLEIDING.
Na den vrede van Breda herleefden de handelsbetrekkingen
tusschen de Republiek en Groot-Brittannië weder. Voorname
lijk trachtten twee maatschappijen van kooplieden, eene in
Engelanden eene in Schotlandweer in het bezit te geraken
van de voorrechtendie zij vóór den oorlog in de Nederlanden
genoten hadden, nl. die van de Eng else he en die van de
Schotse he court. De eerste was sedert 1655 te Dor
drecht gevestigd, de laatste tot den aanvang van den tweeden
Engelschen oorlog te Vere.
De kooplieden der Schotsche court schenen evenwel
om verschillende redenen van stapelplaats te willen veranderen,
en machtigden Zl April 1668 met goedkeuring des Koniugs
Walter Cheisly, Alexander Sandilands van Edinburg en
Patrick Treepland van Perth, om in overleg met den Con
servator der court sir William Davidson eene andere plaats
in de Nederlanden als stapelstad te zoeken. 3)
l) Zie hierover hetgeen de heer J. "Wj Perkels mededeelde in Archief 1903.
S' Zie de volmacht ouder no. 2.