34-
bleef de Schotsche stapel voorloopig te Dordrecht zijn zetel
houden. De stad huurde ten behoeve van den Conservator en
andere officieren en kooplieden een drietal huizen voor wo
ning, conchergerie enz., nl. een van den heer Boelof Brem-
kens voor 400 's jaars, een van mr. Willem Boo vers
staande achter in het Steegoversloot voor 450 's jaars en
een van Catharina van Beverwijck voor ƒ259, 3 st. 's jaars
(hierin begrepen de halve verponding). In de jaren 1670 en
1671 vindt men nog twee en in 1672 tot 1674 slechts een
dier huizen vermeld voor een huurprijs van 800 's jaars.
Evenwel deden zich reeds in 1669 moeilijkheden voor tus-
sclien de stad en de court. De kooplieden wenschten name
lijk op grond van art. XI van het concordaat, dat de stad hun
circa 8000 zou voorschieten; maar deze betoonde daartoe
weinig gezindheid, vooral omdat de kooplieden weigerden de
sleutels der pakhuizen over te leveren, of de koopwaren onder
bewaring van een makelaar in een ander pakhuis te doen overbren
gen. Op lossen voet of op onvoldoende waarborgen wilde de stad
hare penningen niet geven, en daarom werd overlegd, hoe dat
art. XI het best gewijzigd zou kunnen worden. Tevens werd
een onderzoek ingesteld, of er kooplieden in de stad waren,
geneigd, om de court de verlangde som gelds te verschaffen.
In andere opzichten kwamen de Schotsche kooplieden het con
cordaat niet naen herhaalde conferentiën met den Conservator
leidden tot weinig resultaat 1). Hij erkende zelf de rechtma
tigheid der klachten, en verzocht de regeering ze op papier te
willen brengen, ten einde ze naar Schotland over te zenden.
Maar de heeren van Dordrecht hadden daarin geen lust. Ook
verklaarden ze, dat, indien voor de nakoming der artikelen
van het concordaat niet beter gezorgd werd, zij de onkosten,
voor de court gemaakt, zich niet meer konden getroosten.
De Conservator reisde kort daarop naar Schotland en ver-
M Hierover is niets uaclers bekend.