110
De invloed van Budding's voorbeeld en prediking op het
leven der dorpelingen werd van lieverlede merkbaar.
Het zoogenaamde speel- of duinrijden l) vooral op kermis
dat onder de boerenbevolking in zwang was, en waarbij het
De dominee had Jan's vraag gehoord en zei: „Jan, ga gij eens kijken".
Er was echter stem noch opmerking.
Een oogenhlik later herhaalde de dominee zijne vraagmaar au met meer na
druk „Jan, ga gij eens kijken".
De angstige knaap miste daartoe allen moed. Hij bleef als op zijn stoel ge
bonden. Nu kwam echter vader tusschenbeiden.
„Hij durft niet dominee" sprak deze.
Zonder een woord te sprekenstond toen Ds. Budding opnam Jan vrien
delijk bij de haud en leidde hem de deur uit naar buiteu. Samen gingen zij
nu in donker rond huis en schuurhet heele erf langs.
Nergens was onraad te bespeuren. „Wel Jan, wat hebt gij nu gezien?"
vroeg domineetoen beiden weer goed en wel in het vertrek terug waren den
knaap daarbij van onder zijne kleine oogjes leuk aanziende.
„Ik heb niks geziendominee" was het korte antwoord.
„Zoo, mijn jongen, en toch waart gij zoo bang. Waarom dan toch?" Jan
zweeg. „Zal i k het dan maar zeggen zei dominee op vriendelijkeu toon.
„Dit komt, mijn beste jongen, dat het daar van binnen" en hier wees
dominee veelbeteekenend op de plaats van Jan's popelend hart„dat het daar
nog niet goed zit. Daarom ben je bang in het donker."
Het andere is niet minder karakteristiek. Op zekeren dag zou Jan Wijnand
dominee een gestroopten haas brengen. De vriendelijke juffrouw Van Nas domi-
nee's huishoudster, liet onzen jongen Wijnand in de huiskamer. Doch, hoe
betrok dominee's gezichttoen hij vernamdat die haas voor hem bestemd was.
„Daar komt gij niet eerlijk aan, mijn jongen. Gij hebt dien haas gestroopt, dus
gestolen", zei dominee. „Gij hebt toch geene akte „Ja maar, dominee," zei
Jan vrijpostig genoeg„ge zoudt zoo niet sprekenals ge zoo'n last hadt van
de hazen als vader. Ze vreten al vaders witte boonen op." „Neem gij den haas
maar mee terugik moet geen gestolen goed in mijn huis hebben. In de
Schrift staat: „Geef den Keizer, wat des Keizers is, en Gode wat Godes is."
En Jan kon met zijn haas naar Kromraenhoeke terug. Toch scheen dominee te
houden van den rondenjeugdigen strooper want bij het weggaan stopte hij
hem een gulden in de hand.
Zie o. a. hierover den Zeemvsche Nacldeffael" in 1633 uitgegevenen
wel het vers „üomburgsche Reysc," waarin deze betuiging:
„Onlangs als wij door het landt
Reden uaer het Dom burghs zand
Juist even op dat pad