Ill luidruchtig genoeg kon toegaan, nam in liet eerste jaar van Budding's verblijf merkbaar af. 1) VII. Budding's Afscheiding VAN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. Er kon onder de leiding van denijverigen, ernstigen jongen leeraar veel goeds verwacht worden voor de kleine gemeente van Biggekerke. 3) Toch is veel van dit goede uitgebleven. De toestand van de //vaderlandsche kerk" deed ook in Zeeland zijn invloed gevoelen. Velen begonnen te gelooven, //dat 's Heeren tijd gekomen was", om zich //af te scheiden" Tot die velen behoorde ook weldra de dominee van Bigge kerke. Verschillende oorzaken hadden daaraan meegewerkt. Niet slechts de nawerking in de gemeente van Van IIhee's prediking en vurig verzet, maar voorzeker ook de veelvuldige omgang met zijne meerendeels de Afscheiding genegen kerke- raadsleden en Middelburgsche vrienden, zijne sterk afwisselende gemoedsstemming 3) en zijn onverzettelijk, onbuigzaam ka rakter niet het minst ook de strenge gerichtsoefening over de overtreders der kerkelijke reglementen, waarmede Budding evenmin dweepte als met de Evangelische gezangen, brachten den 25-jarigen jonkman in benarde positie voor zichzelven. Meermalen dacht hij er zelf ernstig over, om zijn ambt neer Als het daer de peerd-merckt was Wat en hoeveel soetigheydt Ondermengt met nuttigheyt Wat vermaeclcingwat geklucht Diend' ons doen al voor genucht ij In 1831 reden er nog zeven speelwagens van het kleine dorpje, in het volgende jaar slechts twee. a) Ze bestond destijds (1835) uit 197 lidmaten. De burgerlijke gemeente telde 460 zielen. In Augustus leed Buddtng „geestelijke verlatingen". Hij gevoelde zich „geestelijk dood". Zoo kon hij uiet bidden, niet prediken. In verslagenheid en moedeloosheid zat hijwaar hij zat. „Buiten hope".

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1906 | | pagina 147