137 van degelijke leiding. Budding was meestal elderszwervende en dolende door de Zeeuwsche polders. XIY. Budding uit ingezonken meid opgericht. Half November 1836 ging de onvermoeide zwerver weêr een poos Zeeland uit. Ditmaal naar Amsterdam voor kerke lijke aangelegenbeden. Noode zagen de broeders hun //veel geliefden leeraar" vertrekken wat bleek uit het hartelijk afscheid den avond te voren 2) Den morgen vóór zijn vertrek moest Minderhout in naam des kerkeraads den leeraar eene som van vijfhonderd gulden ter hand stellen als een deel van het traktement, waarop Budding recht had, en waartoe dekerke- raad dan ook in beginsel besloten had. Een paar dagen te voren had Brombacher den kerkeraad nog op een en ander gewezen 3) en herinnerd aan het mozaïsch voorschrift 4) met betrekking tot den dorschenden os. Maar Budding, die zijn gansche leven door meer geüot vond in geven dan wel in ontvangenweigerde zij het - ook met //eene bijzonder gemoedelijke toespraak11 de aangeboden som in ontvangst te nemen. 5) En zonder welvoorzienen buidel zegt 1) In het hegin van October was Budding te Krabbendijke. Zie kerkeraadsnotulen vau 15 November 1836. 3) De betrekking, waarin Budding als leeraar stond tot de Afgescheidene gemeente te Middelburg en tot die gemeenten in Zeelandis moeilijk aan te geven. Ze ligt veelszins in het duister. Zeer aannemelijk komt het ons voor, dat Bud ding sinds zijne breuk met het Hervormd kerkbestuur beroepen werd als predi kant voor de gezamenlijke Afgescheidene gemeenten in Zeelandwelke na dit tijdstipniet het minst door Budding zeivenwaren gevormd. Samen brachten zij dan ook het traktement bijeenvoor welks uitbetaling blijkbaar de kerkeraad te Middelburg zorg droeg. In dier voege was zeer waarschijnlijk de beroeps brief, waarvan we nergens kopie konden vinden, ingericht. Het origineel is later door Budding op eene Provinciale vergadering in stukken gescheurd, eene zinnebeeldige handeling, van groote beteekenis voor al de Afgescheidene ge meenten van Zeelanddaar vertegenwoordigd. Deuteronomimn 25 vers 4. 6) Zie kerkeraadsnotulen van 15 November 1836.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1906 | | pagina 173