146 personen mocht zijn", welke eene Afgescheidene gemeente zou den willen vormen en hunne eeredienst vrij zouden willen uit oefenen, deze zich //bij een door hen individueel geteekend adres", onder overlegging van de vereischte verklaringen, door middel van den gouverneur der provincie bij de regee ring zouden kunnen vervoegen. J) Weuschten de Afgeschei denen boven het getal van twintig als bijzondere personen binnenshuis //godsdienstig saam te komen"" dan konden zij daar toe vergunning aanvragen bij de plaatselijke besturen. 3) De meeste Afgescheidenen verklaarden zich niet te kunnen onder werpen aan deze bepalingen. Hunne gemeenten vormden h. i. geen //afzonderlijk kerkgenootschap1', zij waren en bleven //de ware Gereformeerde Ker k". 3) 1) Zie Koninklijke Besluiten van 5 Juli 1836 Staatsblad 42. Van af 1834 zijn bij verschillende Koninklijke Besluiten beschikkingen genomen in zake de Afgescheidenenen wel bij de volgendeK. B. van 27 November 1834 IC. B. van 11 December 1835; K. B. van 5 Juli 1836 Stbl. 42 circulaire van 31 Juli 1836 betrekkelijk de uitvoering van het K. B. van 5 Juli 1836 K. B. van 14 Februari 1839 no. 87K. B. van 9 Januari 1841 Stbl. 2 K. B. van 17 October 1852 Stbl. 184; K. B. van 1 October 1868. Door dit laatste K. B. is elke beperkende bepaling voor het bestaan in rech ten weggenomen geworden. Zie over den inhoud dezer Koninklijke Besluiten o. a. Dr. L. II. Wagenaaji, Het Réveilen de „Afscheiding"Ook De Vrije kerk 16e jaargang 1890waarin op bl. 300 vlg. deze Koninklijke Besluiten zijn af gedrukt. 2) Ze moesten daartoe opgeven namen en woonplaatsen der personenals mede „de dagen en uren waarop en van het lokaal, waarin die samenkomsten zouden plaats hebben". Zie Koninklijk Besluit van o Juli 1836 Staatsblad no. 42. 3) Over het zoogenaamde „vrijheid vragen" drukte zich de heer J. A. Wormser en hij was daarin de tolk van velen aldus uit„Ik kan mij geen bevel van den Heer herinnerendatook slechts van verreaanleiding zou geven om aan de regeering te vragenof de kerk van Christus er zijn magof om de Overheid te verzoeken, dat de geloovigen hunne onderlinge bijeenkomsten mogen waarnemen. Integendeel, op vele plaatsen dringt de Heer aan oin hen, die de magt hebben, het ligehaam te dooden, niet te vreezen in de belijdenis Zijns naams, om zich Zijner niet te schamen. Zoo de Christenen openbaar maken en te kennen gevendat z ij e r z ij nen zoo zij opeubaar vergaderen staat het aan de Regeeringop haar eigen risicohen te vervolgen of hen te beschermen. De Kerk is een geestelijk ligehaam met geestelijke hoedanigheden;

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1906 | | pagina 182