150 keraad en gemeente bleven achterwege De vreeze voor inwendige scheuring deed voor eene wijle den strijd naar buiten vergeten. En de meerdere vergaderingen, volkomen op de hoogte van de treurige toestanden in de Middelburgsche ge meente 3), meenden voorzichtigheidshalve niet beter te kunnen doen, dan de kwestie der psalmberijming op de lange baan te schuiven. Zoo sukkelde men een tijd lang voort. Om zoo dei* wereld gelijkvormig te worden" Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding.' Niet bet minst door toedoen van Budding zeiven. Op zekeren Maandagavondonmiddellijk na bet gebeurde te Verepakte hij alle boeken en papieren welke bij van de gemeente onder zijne berusting bad in een bundel bijeen en liet ze in allerijl wegbrengen, zeer denkelijk naar zijn ouderling in de Gravenstraat. Eu de eerste kerlceraadsvergaderiug de beste daar aanvolgende bij Budding aan buistoen meu broederlijk over de geschillen wilde handelenverwijderde zich ZWE., inwendig ziedende van toornuit bun midden. Budding ging eenvoudig naar eene andere kamer de pastorie was groot ge noeg en liet zijn kerkeraad alleen. Zoo werd deze van zelf genoodzaakt on verrichter zake te vertrekken en nog wel „in beroering des gemoeds". Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding. Volgens het Notulenboek is er in 1838 slechts ééne kerkcraadsvergadering ge houden nl. op 5 Januari ten huize van den leeraar. Met voorbedachten rade is ook van het verhandelde op vele kerkeraadsvergaderingenin 1839 gehouden, in de notulen geene melding gemaakt. De „verwarde toestand" der gemeente maakte zulks wenschelijk. Zie Notulen 23 Mei 1839. 2) Zie Eerkeraadsnotulen van 23 Mei 1839. „Och", zoo zucht de kerkeraad, „och, dat de Heere geliefde om Zijns naams wille in ontferming op ons neder te zien, die toch eene schijnbaar verloren zaak kan herstellen en oprichten. Hijde Heeredoet eene afgesneden zaak op aarde. Hij verhoore de gebedendie in het openbaar en verborgen tot Hem worden opgezonden, en scheuke ons uit Zijne oneindige liefde en barmhartigheid, dat wij onder Zijne eeuwige armcu oudersteuning ontvangenom al het noodige te doen in de roeping tot weder samen te brengen wat zoo onder ons verbroken ligt met den geest der zachtmoedigheidziende op zichzelven." 3) Nog in het voorjaar van 1838 had Buomuacher een schrijven gericht aan dc Provinciale vergadering, welke toen in Goes gehouden werd, waarin hij mededeelt, hoe „Iioeksch en Kabeljauwsch" het in de Middelburgsche gemeente toegaatdie meerdere vergadering aausporendetot voorzichtigheid en waak zaamheid met de bekende woorden a la Molenaar: „Nu, wat ik u allen zeg, w aak t". Zie brief van 14 Maart 1838. Ook werden dc Middelburgsche troe belen overgebriefd naar dc vrienden in Holland. Een hunner de ons bekende

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1906 | | pagina 186