5
zaken naar Middelburg over, waar zijn nakomelingen in den
loop der 17e eeuw tot de regeeringskringen opklommen. Onder
de aclit leden, die onze school van 1696 tot 1779 bezochten,
verdient vooral vermelding Pleter Johan Rethaan Macaré,
na 1770 Pensionaris en later Schepen en Raad van Middel
burg. Hij was een onvermoeid beoefenaar der Geschiedenis
van Zeeland. Dat wij zijn zoon Cornelis Antonie, die zich
aan de studie der Zeeuwsche oudheden, munt- en penning
kunde wijdde en onder wiens leiding onze oudheidskamer op
het stadhuis tot stand is gekomen, niet onder onze leerlingen
vinden, zou volgens Nagtglas te wijten zijn aan de druk
kende tijdsomstandigheden omstreeks het jaar 1800, die den
vader beletten zijn zoon overeenkomstig zijnen wensch eene
geleerde opleiding te geven.
Yan de zeer uitgebreide familie Moens komen op onze lijst
voor tien leden van 1656 tot 1807. De eerste, dien wij vermeld
vinden, Pranciscus, behoort tot een geheel ander geslacht
dan de volgenden, die in het midden der 18e eeuw verschijnen.
Immers Pranciscus Moens was een zwager van Jacob Boreel,
behoorde dus tot de voornaamste kringen, terwijl Adriaan,
die in 1743 werd toegelaten, de zoon was van Jozias, onder
wijzer aan de armschool alhier. Deze Adriaan verrichtte den
dienst van custos (zie Geschiedenis van het Gymnasium, bi. 440
Archiefdie aan ijverige, maar onbemiddelde leerlingen werd
opgedragen, en was bestemd voor de studie der godgeleerdheid.
Dit nederigen stand gesproten, kwam hij eerst op vijftienjari
gen leeftijd op de school. Wel doorliep hij de verschillende
klassen, doch van de studie in de theologie is niets gekomen,
want in 1751 vertrok hij naar Oost-Indië. Tnj dienst der
Compagnie klom hij allengs door zijne uitstekende eigen
schappen van een zeer ondergeschikte betrekking op. Hij over
leed in 1792. als Eerste Raad en Directeur-Generaal van Ne-
derlandsck Indië zonder ooit weer in Nederland te zijn terug
gekeerd. Hij had drie zoneu Pieter Jozias, Jan Adriaan en
Matthias Jacob, die hij allen naar Middelburg zond en,