143 Ook gingen zij naar Haarlem tot onderzoek. Stadsrekening van 1446. In 1602 werden tien, in 1603 twaalf schellingen voor reisgeld gegeven. In 1621 kregen twee personen reisgeld om zich te Leiden te doen onderzoeken (L. R.). De zorg voor de geestelijke belangen der leprozen was toe vertrouwd aan de hoofden van verschillende kloosters in de stad. Men vindt daaromtrent het navolgende vermeld. De pater van de Bogarden ontving 6 voor een jaar lang de mis te doen in de kapel der leprozen. De onder kameraar der Sint-Pieterskerk leverde voor 14 grooten oud was, dat met //vermaken" en met bijleveren van nieuw 4 schellingen 2 grooten kostte (L. R. 1554/55). Willem, de borduurwerkerleverde voorde kapel vijf lappen van haelff osset omme te stellen op den nieuwen aelff, daer de prister misse concilibreert", voor 2 schellingen. De zangmeester van Sint Pieter kreeg 20 grooten, omdat hij op den derden Paaschdag met de /'craden" misse gezongen had in de leprozen- kapel. De predikant van de Augustijnen kreeg 6 grooten voor een sermoen op dien dag in gezegde kapel en de pater van de Bogarden £6:2:4, omdat hij daar een geheel jaar //missen gheconcilibreert" had (Ij. R. 1555/56). Adriaan de zilversmid repareerde de kelk, daar men in de kapel dienst mede deed (L. R. 1561/62). De laatste betaling voor het doen der mis had plaats aan den prior der Augustijnen tot 15 September 1573 (L R. 157375). Aan den prior der Augustijnen werden 16 grooten betaald voor eene mis te doen, biecht te hooren en het heilig sacra ment te geven op den eersten Kerstdag. De pater van de Bogarden deed hetzelfde op den tweeden Paaschdag voor twaalf grooten (L. R. 1557/8). Kerkrecht en doodschuld van een overleden leproos bedroe gen 17 grooten 12 mijten, eene doodkist kostte 20 en het graf 8 grooten (L. R. 1558/59). In 1621 werden voor begra feniskosten 2 schellingen 8 grooten betaald

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1907 | | pagina 173