8 sporen voor. In latere jaren neemt het getal dergenen, die rechtstreeks aan de grafelijkheid betalen, z66 toe, dat het den schijn heeft, alsof ieder volkomen vrij was van de tusschen- komst der ambachtsheeren al of niet gebruik te maken.'" l) Zoo was het bij de landsheerlijke belasting Bij het betalen van het dijkgeschot 2) echter was blijkbaar dit gebruik nog in veel grootere mate toegenomen. Van bijna eiken post is het aantal gemeten levering grooter dan dat van de ambachts- gemeten. En het merkwaardige er van is, dat blijkbaar wel de levering d. w. z. de lijst van landerijen werd ingebracht, hetzij door de ambachtsgerechtigden zelf, hetzij door de kler ken, doch dat het geld daarvoor in de meeste gevallen voor een lang niet onbeduidend gedeelte achterstallig bleef. Vandaar de telkens weer voorkomende resumeering aan het slot van vele posteu'/Summa van den ontfanghe beede van ambochte ende van leveringhe boven clerckenloon ende achterstel" item zooveel. Voor den ontvanger zal deze ge woonte geen bron van genot zijn geweest, voor ons heeft zij evenwel het groote voordeel, dat nu achter elke rekening- een lijst van de grondeigenaren voorkomtdie in gebreke ge bleven waren hunne polderlasten tijdig te betalen. //Dit is dat achterstel dat men noch sculdich is van der leveringhe", zoo luidt het begin der lange reeks van slechte betalers. En bij optelling blijkt dat hun aantal waarlijk niet gering was. Voor Heyensluus alleen, dus betrekkelijk een kleine watering heb ik niet veel minder dan 500 posten, die ongeveer 4-00 eigenaars of ingelanden vertegenwoordigenaangetroffen. Wel een bewijs, dat de grond toen nog in veler handen was, al Mr. It. Fruin. Schot en bede in Zeeland. Verslag vau de Ledenvergadering van het Historisch Genootschap te Utrecht14 April 1903blz. 60. 2) Ik spreek hier meermalen vau dijkgeschot, waar ik bedoel polderlasten in het algemeen. In de rekeningen zelf komt vrij wel alleen de term wateringgeld voor, dat echter gebruikt werd èn voor herstel der dijken èn voor afwatering. 11e latere strenge onderscheiding tusschen wateringgeld en dijlcgeld is nog niet aanwezig, slechts een enkele keer leest men van „ghebod doen van den dike".

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1907 | | pagina 38