G8 aangehoord; zelfs vreemden hadden een woord van lof voor den jeugdigen leeraar. De kleine Engelsche gemeente ging blijkbaar onder Wousley's bediening eene schoone toekomst te gemoet. Er was //vrede van buyten" en //eensgezindheyd van binnen". Binnen enkele maanden zou het helaas, anders worden. Er werden ongeveer in de eerste helft van "November nadeelige geruchten omtrent Worsley verspreid en wel ten opzichte van zijn candidaatschap en vroeger levensgedrag. Wie die geruchten in Middelburg in omloop had gebracht, was moeilijk uit te maken. Men vermoedde, dat ze uit het na burige Yere kwamen. In welonderrichte kringen wees men den Schotschen predikant Yaoi aldaar als den zegsman aan. 3) En oppervlakkig geoordeeld was er wel eenige grond voor dit stout beweren. Deze beschrijft zijn overleden vriend Delo als „un ministre de la Parole, diligent, éclairé et judicicux; uu pasteur affectionné, vigilant et zélé; un firme support des pauvres, de-s allligés et des malades un homme de bien,uu excellent citoyeu et un ouvrier utile dans la maison du Seigneur". Zie Sermon de feu mr. Ch. Delo. Amsterdam 1765. Destijds bestoud de kerkeraad uit 4 ouderlingen en 2 diakenen, de diakeuen hadden sinds 21 Deeember 1642 zitting en stem in alle consistoriale vergaderingen van welke telken jare de helft aftrad. Bij het opkomen der be schuldigingen tegen Worsley heeft de kerkeraad eenparig goedgevonden, dat den afgetreden leden met name P. de Zwarte, Dr. A. C. Bouillon (ouder lingen), J. Bousian (diaken) alsmede Mr. 11. de Vries Jouw verzocht zou worden om den kerkeraad „in die netelige en werkzame zaak te blyven adsisteren en met goeden raad te bedienen, totdat dezelve door een finale sententie haar volle beslag mocht krygen". Zoo is dau ook geschied. Eu de heeren hebben bereid willig aan het verzoek voldaau. Bij den afloop werden ze voor hun „vriende- lyken bystand en trouwen raad hartelijk bedankt". Zie Notulen Engelsche kerk (aktenboek 1722—1761). '-) Ook de Engelsche kerkeraad te Middelburg was van die mecning. Het con sistorie verzocht bij missive van 15 December 1759 aan Ds. Yair te Yere hun de „bezwaren tegen Ds. Worsley en ook bedenkelijkheden" tegen zijn testimonium te willen mededeelen en daarvan de bewijzen over te leggen. Doch deze beant woordde dit schrijven niet. Eerst later (21 December) bij een bezoek van Ds. Latdly kwam men er achter, hoe de zaak zich had toegedragen. Er was nl. van wege den kerkeraad eene commissie, bestaande uit de heeren De Swarte, Olic,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1908 | | pagina 116