84 Worsley voort, //zal ik op 's mans geschrijf alleen herhalen, wat ik vroeger reeds gezegd heb tot eenige predikanten hier ter stede, die na inzage mijner getuigschriften volkomen ge rustgesteld waren ten opzichte van mijne bediening in Enge land, gelijk ook gij, naar ik hoop, zijt."1 En nu volgen enkele opmerkingen, de zoogenaamde randglossen. Het woord //deugniet" in het begin van Sowdens brief teekent den man; want aangenomen, dat ik zoo iemand was (des neen), welk christen, en in het bijzonder welk evangelie dienaar, zon niet beschaamd zijn bij de gedachte te durven veronderstellen, dat Gods geest geene macht zou hebben om zelfs van den slechtste der menschen een uitmuntend en ge schikt dienaar te maken. Of zouden zij niet moeten blozen alleen nog maar bij het denken aan den naam //deugniet", bij de we tenschap, dat een der voornaamste apostelen van den grootsten der zondaren tot een toonbeeld van godsvrucht eu een werktuig tot anderer zaligheid geworden is? En dat Sowdën mij bij u aaudient als den zoon van den heer Worsley uit Hertford en neef van wijlen dr. Högües, is waarlijk voor u geen nieuws, en wat hij van mijne goede opvoeding vertelt, pleit toch im mers niet tegen, maar wel voor mij. Hat ik effectenhandelaar geweest ben, is waar; maar Sow dens bewering, dat ik 3Ü0Ü pd. van mijn vader zou afge troggeld hebben onder voorgeven van betere geldbeleggingis geheel en al bezijden de waarheid. Kooit heeft mijn vader meer dan de halve som bij de commissie belegd. Wat den predikant in Berkshire betreftevenzeer door Sow den genoemd, een der gemachtigden heeft hem gezegd, dat, bijaldien hij zelfs de minste poging zou aanwenden, om in rechten te gaan hij wettelijk verplicht zou worden het dubbele te betalen daar hij zijn geld op woeker had gegeven. Als Sowden door dit alles mede te deelen, denkt mijn karakter aan te tasten, laat ik u dan mogen zeggendat dit alles in het minst geen beletsel was voor mijn dienstwerk in Engeland. He hoofd oorzaak van mijn tegenspoed is, zooals ik u reeds vroeger

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1908 | | pagina 132