86
van hun collega Sowden. Zeer waarschijnlijk is de man veel
meer schuldig aan de streken en bedriegerijen, waarvan hij
mij betichtdan ik hoop ooit te worden. Wat mij betreftals
bedienaar van het evangelie des vredes, wil ik volgaarne mijnen
vijanden, vervolgers en lasteraars vergeven en God vurig bidden
desgelijks te doen.
Zóó schreef Worsley op Nieuwjaarsdag 1760 als verant
woording aan den kerkeraad. En deze besloot //met het over
gelegde van Zijn Eerw. provisioneel genoegen te neemen". x)
Uit alle handelingen en besluiten van dit college in de zaak
Worsley van omstreeks dezen tijd en minstens zeven weken
later blijkt ontegenzeggelijkdat Worsley ondanks het voor
gevallene het vertrouwen des kerkeraads nog geenszins had
verloren. 2)
De kerkeraad hield zoolang mogelijk Worsley de hand boven
het hoofd. En zeker stond hierbij de oude emeritus-predikant
Van der Wind, de voorzitter der vergadering, niet achteraan.
Worsley was op zijne recommandatie beroepen ed op zijn
verzoek tot het classikaal examen toegelaten, toeu sommige le
den der classis meenden aanmerking te moeten maken op Woes-
ley's overgelegd testimonium, waaruit diens candidaatschap
moest blijken, zeggende, //dat naar het gebruik in de Engel-
sche kerk geen andere attestatie kon gegeven worden". Daar
enboven was deze emerituspredikant van een zachtaardig en
meegaand karakter, wat uit geheel zijn optreden in deze ne
telige quaestie blijkt.
De leden van den kerkeraad hielden nu en later Wors
ley's betuigingen in woord en schrift voor even oprecht 3)
Zie Notulen Engelsche kerk van 2 Januari 1760.
Dit blijkt o. a. uit het „Vertoog van den kerkeraad aan de classis van
Walcheren" (24 Februari 1760), waarop ook de gedeputeerden van genoemde
classis in de zaak Worsley terecht de aandacht vestigden. (Zie huu preadvies
van 7 Augustus 1760.)
3) Was hij, Worsley, niet als hun „zeer lieven dom ine" (zie vertoog van
den kerkeraad aan de classis Walcheren) „met veel vrugt," zelfs met „lolt' van