93
de heeren Van der Wind, Reitz en Van der Elst
naar de classicale vergadering in Januari. Tot hunne groote
verbazing werd er echter geen woord over de zaak Worsley
gerept. Naar men vermoedde, waren de beschuldigers tot in
keer gekomen. 1)
Doch op de volgende classis, die van Donderdag 7 Eebruari
bleek wel anders. Daar werd voorlezing gedaan van een inge
komen schrijven van Sowdgn met bijlagen, de bekende be
schuldigingen tegen Worsley. 2)
Zoodra de lezing geëindigd was, stonden ds. Van der Wind
en zijne beide afgevaardigden van hunne zitplaatsen op, en
zich naar de tafel van het moderamen begevend, verzochten
aan de classis Walcheren berichtdat de kerkeraad de beschuldigingen ten laste
van ds. Worsley aan zich behoudt, gelijk hij de zaak reeds onderzoekt, voorts over
gave der stukken verlangt, aan de classis overgelegd, met verzoekdat de classis
haar oordeel opschortetotdat de kerkeraad er over gehandeld zal hebbenver
klarende door deze resolutie te protesteeren tegen alle aanvragen en resolutiën
welke buiten de overgifte der verzochte origineele bescheiden, iu deze zaak bij
de Eervv. classis zouden mogen worden gedaan en genomen. Zie Notulen En-
gelsche kerk.
Medio Januari krijgt de kerkeraad een brief van Ds. Sowden uit Rotter
dam opvallend genoeg in „quaat duyts" mat mededeelingen en ophelderingen
omtrent de zaak iu quaestiebenevens het verzoek om eeue copie van Worsley's
testimoniazich verontschuldigende over zijn optredcu in deze zaak.
Over dit schrijven was de Engelsche kerkeraad niet best te spreken. Naar zijn
oordeel had de Rotterdamsche predikant zich in het geheel niet met de zaken
der Engelsche kerk in te laten. Daarenboven wat een aanmatiging straalt in dat
schrijven van Sowden* door. Hoe moet het beschouwd worden? Is het eene aan
klacht tegen Worsley of een advies aan den kerkeraad
Naar vorm en inhoud beide kau Sowdens brief niet door den heugelnaai
de kerkeraad meent. En daarom ook oordeelcn de heeren het raadzaamdezen
brief nog niet te beantwoorden, maar eerst nadere bewijzen af te wachten.
Doch Worslev moet den brief ook lezen.
„Altemaal atroce iujuriën, die beschuldigingen van Sowden" zegt deze.
2) Deze was daarbij tegenwoordig. Toen hijin de vergaderzaal komende met
een der afgevaardigden van zijn kerkeraaddaar op de tafel van het mode-
ramen den toegelakten brief van Sowden zag liggenzei hij „Ziedaar ligt
een brief op de tafel met hetzelfde cachet als het Fvansche briefje, dat mij naar
Engeland deed vertrekken." Zie Vertoog van den kerkeraad aan de classis in dato
24 Eebruari 1760.