117
naar bewijzen te zoeken, dat hij wettig tot het predikambt
bevoegd was 1), en dat nog wel ondanks de aanschrijving van
zijn kerkeraad om spoedig te retourneeren. 2)
En voorts, nu bij onderzoek gebleken is, dat de bewijs
stukken, waarop Worsley's beroep bij de classis is geappro-
beerd, en hij zelf geëxamineerd en bevestigd is geworden,
geheel en al onvoldoende zijn bevondenomdat zij allerminst
bewijzen, dat Worsley wettig candidaat was tot den heiligen
dienst, nu daarenboven het vermoeden rijst, dat genoemde
stukken niet eens echt, maar verdicht en valsch zijn, komt het
deputaten voor, dat Worsley nooit ofte nimmer wettig predi
kant is geweest, en de classis deswege de approbatie van het
beroep behoort in te trekkenhet examen behoort te beschou
wen als niet afgelegd en den naam van Worsley onder de
formulieren door te halen 3), daarbij verwijzende naar de
acta der classis.
Van een en ander dient kennis gegeven te worden aan den
kerkeraad der Engelsche kerk, tevens met advies, dat ook
dit college het beroep en de bevestiging van Worsley be
schouwen zal als niet gedaan en alzoo te stellen buiten effect.
Tntusschen, hoewel er zware vermoedens op Worsley rusten,
als zou hij zich aan verdichting en vervalsching der bewuste
stukken, bij name zijn testimonium en eenige brieven, heb
ben schuldig gemaakt, zijn die niet rechtstreeks bewezen en
blijft alzoo de mogelijkheid open voor vergissing. Daarenboven
mag men niemand, wie hij ook wezen moge, onverhoord
oordeelen.
Dit alles in aanmerking genomenadviseeren deputaten
Aan zijn kerkeraad had Worsley geschreven, dat hij in Engeland geene
hetere bewijzen kon machtig worden dan die, welke hij had ter hand gesteld.
2) „Overeenkomstig de kerkenordening van 1591, daar het deportement is
gestatueerd op trouwelooze verlatinge des dienstes en in somma op alle grove
zonden, welke den autheur bv de wereld eerloos maken".
3) Bij het zitting nemen in de classis had Worsley, even als ieder ander,
de Formulieren van Eenigheid moeten onderteekenen.