STUKKEN BETREFFENDE DEN
STORMVLOED VAN 1530
medegedeeld door
Mr. R. F RU IN.
De achterstaande stukken hebben weinig toelichting noodig.
De voor Zeeland zoo noodlottige stormvloed van 5 en 6 No
vember 1530 maakte van de zijde der regeering onmiddellijk
ingrijpen noodig. Reeds dadelijk schijnt zij naar de geteisterde
streken commissarissen gezonden te hebben, en zestien dagen
na de overstrooming benoemde de gouvernante twee hooge
ambtenaren om naar den toestand in Zeeland een nader on
derzoek in te stellen. Yoor Bewesten Schelde wees zij mr.
Lamb aert van der Bryaerde, voor Beoosten Schelde mr.
Gerard Mülert, beiden raden en ordinaris requestmeesters
des Keizers, aan Het rapport van den laatste, voorafge
gaan door zijne akte van aanstelling en zijne instructie d.d.
25 November 1530 is in het archief der Rekenkamer bewaard
gebleven en wordt thans onder nr. 1774 in den inventaris
dier verzameling beschreven. Het verlies van dat ?an zijn
ambtgenoot, die met het onderzoek in Bewesten Schelde was
belast, wordt eenigermate opgewogen door het feit, dat Mu-
lert, door tegenwind gedwongen, zich een tijd lang te Goes
heeft opgehouden, en in zijn rapporti mededeelt, wat hij daar
Eershalve waren aan elk dier heeren nog eenige andere toegevoegddie
echter geen werkzaam aandeel aan het onderzoek namen. Voor Beoosten Schelde
vindt men ze medegedeeld in het sub I hierachter afgedrukte stuk, voor Be
westen Schelde waren het de abt van Middelburgde heeren van Beveren
Krtjiningen en Loodyke eu de rentmeester van Bewesten Schelde.