Krayenhoff had blijkens zijn schrijven aan jhr. Jan van
Borssele, dat hierachter als Bijlage I staat afgedrukt, eene
geheel andere opvatting van de taak, die Te Water zoo con
sciëntieus had uitgevoerd. Zijne opleiding als philoloog deed
hem vooral waarde hechten aan variantes lectioneshet ge
schrift van Grijpskerke zou in waarde stijgen, zoo het in
twee liefst eenigszins afwijkende handschriften bekend was.
Nu haalde Te Water inderdaad op enkele plaatsen een tweede
handschrift van Grijpskerke aan, maar Krayenhoff, die Te
Water even laag schatte, als hij zelf stond, geloofde blijk
baar niet aan het bestaan van dat slechts spaarzaam aange
voerde tweede exemplaar. Wat niet bestaat, kan gemaakt
worden, meende hij, en zoo bood hij aan een tweede hand
schrift van Grijpskerke te vervaardigen en dit den schijn van
een oud handschrift te geven. Het schandelijke stuk is niet
volvoerd; de heer Van Borssele stelde Te Water met het
schrijven van Krayenhoff in kennis, en de predikant ant
woordde in bewoordingendie zijne verontwaardiging duidelijk
verraden, op het onbehoorlijk geschrijf (zie Bijlage II).
Hoewel nu deze voorstellen alleen den schrijvergeenszins
de familie Van Borssele compromitteeren, toonen zij toch
aan, tot welk een geknoei de strijd om de adellijke afstam
ming der familie aanleiding geven konen tevens hoe weinig
achting althans Krayenhoff voor het karakter van den heer
Van Borssele had, dat hij hem met zulke voorstellen dorst
aankomen. Inderdaad er zijn aanwijzingen, dat ook de fa
milie zelve zich niet ontzien heeft vervalschingen in oorspron
kelijke stukken aan te brengen ten einde hare adellijke af komst
te kunnen bewijzen. Onder de bewijsstukken, die in 1757
door Philips Jacob van Borssele aan de Staten van Utrecht
werden overgelegd x)bevindt zich ook de akte van huwe-
Zie de gedrukte Deductie der Heeren Edelen en Jlidderschappe
tot nader betoog van de Onwettigheid der Conclusie op den 7, December 1757
ter Staats Vergaderinge genomen en daarinCopïèn van alle de Stukken en Fa-