13
Hooge, ende versocht aan ons ter goeder tijt als hy schuldig
was te doen, nae doode Adriaen van Borssele Jacob sone,
sijns vaders zaliger gedagte, vijff gemeeten lants, gelegen in
Schellach t, alsoo als Adriaen van Borssele, sijn vader
voorn., die van ons abdye te leene te houden plach". Daar
mede wordt dus bewezen, dat Joos Adriaens zoon van der
Hooghe, die tusschen de jaren 1496 en 1504 meermalen bur
gemeester en schepen van Middelburg was en van wien
de familie Van Borssele van der Hooghe onbetwist afstamt,
een zoon was van Adriaen van Borssele Jacobs zoon en
dus ongetwijfeld uit dat doorluchtig huis afkomstig was.
Inderdaad zou het extract dat bewijzen, zoo het vertrouwen
verdiende; maar dat is het geval niet. Hierachter is onder
Bijlage V dezelfde akte uit liet lecnregister der Sint-Paulus-
abdij medegedeeld, en zoo men met dat stuk de door de fa
milie Van Borssele overgelegde copie vergelijkt, dan zal men
zien, dat de naam Van Borssele, waarop het hier juist aan
komt, niet in de oorspronkelijke akte wordt genoemd, en dat
daarin alleen gesproken wordt van de beleening van Joest
van der Hoeghe na doode zijns vaders Adriaen Jacobs zoon.
De familie Van Borssele heeft dan wijselijk ook niet overge
legd extracten uit de leenregisters der St.-Paulusabdijmaar
zich beroepen op een register, waarin akten van beden, leen
brieven, lijsten van edelen en diergelijken stonden afgeschreven
eene particuliere compilatie dus, van welker herkomst even
min blijkt, als wordt opgegeven, waar dit register toen be
rustte. Het zou anders niet van belang ontbloot zijn na te
gaan, wanneer dit register, waarin vervalschingen ten gunste
der familie Van Borssele van der Hooghe voorkomen,
werd samengesteld. Maar een beroep op dit stuk tegenover
de Staten van Utrecht, die zoo gemakkelijk de juistheid van
het afschrift konden onderzoeken, was toch uiterst onvoor-
Zie Kbstrloo, Stadsrekeningen-van Middelburg IIJ, blz. 304: Charters en
papieren, afkomstig van jhr. A. W. van Borssele nr. 8.