21 nooit bekend zijn geworden//had niet de "WelEdel Groot Achtbare Heer Mr. Willem van Citters hetzelve uit eenige losse papieren opgezameld en doen afschrijven, üie wijze heer en alleroordeelkundigste kenner van velerlei goddelijke en menschelijke wetenschappen schatte dit Graafschap van Zeeland zeer hoog en stelde het mij ter hand tot mijn gebruik'"'. Ds. Te Water heeft dus een afschrift gebruikt, op last van den bur gemeester Van Citters uit eenige losse papieren vervaardigd. I)e veronderstelling van Trederiks, dat Te Water zelf het handschrift zou hebben opgesteld en van Van Citters wellicht alleen enkele losse papieren zou hebben ontvangen berust 1) Deze bedoeling meen ik uit de woorden van Frtcderiks te mogen lezen Maandblad XII kol. 56, 57: „Onder zijne veelvuldige oude papieren vond hij (nl. mr. Willem van Citters) een bundel, getiteld het Graafschap Zeeland. Dat was het werk van onzen Jacob van Giujpskerke, ecue kleinigheid die zoo tusschcu andere dingen onopgemerkt was gebleven en als door een toeval aan den dag kwam. In het net overgeschreven werd het een foliant van niet minder dan 165 vellen schrijfpapier. De oude Te Water zegt het ter inzage ontvangen te hebben, en hij vond het „een weergaloos werk". Hij schreef er het „dier bare Elfde kapittel" uit af, handelende over de oude Edelen van Zeeland, voorzag die van trouwens wetenswaardige tusschenvoegselen en verkreeg hierdoor een boek, getiteld: Rel Hoop Adèlij/c en Adellijk Zeeland. Van Citters over leed in 1758 eu Te Water, wachtte bescheiden tot 1761 om zijn boek uit te geven: de eigenaar had dus het tooneel dezer mysterie verlaten. Met eene op dracht, die voor onze hedendaagsche opvatting afkeerwekkend is, werd dit werk toegewijd aan den dertienjarigen Erfstadhouder. Het origineel van het hs. was en bleef even spoorloos verdwenenals de veelbetreurde decaden van Titüs Livius. Wij zullen dezen overigens geleerden prediker straks terugvinden in andere genealogistische omgevingen en hem nog wel eens verdenken, dat hij zich verklapt heeft; doch met al ons gissen en vermoeden moeten wij erkennen, dat ook hij te handig is om iets tc zeggen, wat hij dacht aangaande de ge boorte van dit Zeeuwsche Ora Linda bok. En door hemdie ons had kunnen en moeten inlichten, zoude aan onze scherpzinnigheid te gemoet gekomen zijn, om tot de ontdekking te geraken van hetgeen de voorgeschiedenis is van het handschrift van Jacob van Giujpskerkeeer wij het in 't oog krijgen op „het slot" Der Ilooge. „Willem Te Water geeft ons echter cenig licht in een opstel over de geleerde Edelen in Zeeland, Archief Zeeuwsch Gen., IV, 64) door uitdruk kelijk te zeggen, dat het opstel vau Giujpskerke nooit tot iemands kennis zou zijn gekomen, „had niet Mr. Wm. Van Citters hetzelve uit eenige

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1908 | | pagina 69