23
juist is de veronderstelling van Frederiks, dat dit betere en
vollediger handschrift van H Graafschap van Zeeland het in het
Yoorberigt der uitgave onder n°. 4s aangeduide manuscript zon
zijn. Uit de door Te Water gegevene beschrijving, waarin
hij de hoofdstukken opnoemt met opgave der bladzijden, die
zij in het handschrift beslaan Archief deel 14de stukblz.
60 en 61), blijkt duidelijk, dat hij handschrift n°. 1 op het
oog heeftwaarin de eerste redactie van het werk van Grijps-
kerke voorkomt. Dit is echter geenszins het oorspronkelijke
handschrift van den schrijver maar een afschrift uit het eerste ge
deelte der 18de eeuw. Degeen, die liet heeft gecopieerd, bericht
dat zelf. Naast het begin van het handschriftter zijde van den
brief aan den WelEdelGeboren Heer schrijft hij het volgende:
//Jonckheer Jacob van Grijpskercke, heere van Grijps-
kercke ende Poppendamme, nu eenige jaeren overleden sijnde,
alsmede de heere, aan wie hy dit werck geschoncken heeft,
soo is het my ter handen gccomen, ende naer doorlezinge heb
ick het waerdicli gevonden te drucken so x) om de maten als
oock om de ronde waerheyt, waermede hy alles geschreven
heeft, twelcke ick daeruyt wete, dat ick veele dingen naerge-
sien hebbe ende soo bevonden te sijnals voorgegeven worden.
Ick twijffelde alleenof ick den volgenden brief van den autheur
daer soude by voegen, omdat hy het niet begeert heeft; maer
echter siende, dat se behelst een voorreden, by de autheur
gemaeckt, soe hebbe best geoordeelt die hierby te voegen ende
selver stil te swygen."
Hij heeft zich echter niet aan zijne belofte om zelf stil te
zwijgen gehouden en schijnt daarop ook van den aanvang geen
plan te hebben gehad; want hij heeft de folio's, waarop hij
zijn afschrift vervaardigde, in twee kolommen verdeeld. Op
de eerste heeft hij den tekst van Grijpskeree geschreven,
op de tweede zijne bijvoegselen, die hij echter geenszins in
Deze drie woorden zijn in liet handschrift doorgeschrapt. Later is de ge-
heele aanteckening doorgehaald.