XCII altijd zonder bedenking zijn, zij waren toch immer vernuftig en het overdenken waard. Wel was hij toen reeds oud van jaren, maar hij had zich zelf allerminst overleefd, en het benijdenswaardige voorrecht was hem voorbehouden om tot aan het laatste van zijn leven glas-helder van geest te blijven. De Man's verdiensten tegenover het Zeeuwsch Genootschap waren reeds vroeger erkend geworden, toen hem ter gelegen heid van zijn 70sten jaardag op 20 September 1888 de gouden medaille, geslagen op de stempels des Genootsehaps, werd toegekendeen eerbewijs dat door hem op hoogen prijs werd gesteld. Want al was, zooals reeds gezegd is, De Man niet ijdel in de gewone beteekenis van het woord, zoo hechtte hij toch aan een dergelijk huldebetoon, dat bovendien de be koring had van een klassiek gebruik uit den goeden ouden tijd; hij wist trouwens wel, dat hij die onderscheiding ver diende, en dat zij hem uit oprechte waardeering van zijn on vermoeid streven en werken voor de belangen des Genootsehaps aangeboden werd. Om dezelfde reden was hem ook een ander eeremetaal wel komdat hem op 29 Augustus 1893 te beurt was gevallen door zijne benoeming tot ridder in de orde van den Neder- landschen Leeuw. Ook hier gold het de zuivere erkenning van zijne verdiensten, want noch als drager van eenig ambt, noch door eenige buitengewone gebeurtenis kon hij aanspraak doen gelden op dit koninklijke gunstbewijs. Had Df. Man in zijne reeds bovenvermelde studiën betref fende de Burcht en de Groote markt te Middelburg een aanvang gemaakt met eene plaatsbeschrijving van Middelburg, dit werk werd door hem voortgezet in een tweetal opstellen Be vermoedelijke afkomst van achttien steenen werpkogelsge vonden onder den keldervloer van een huis aan de Molstraat te Middelburg en Het zuidelijk deel van den op het laatst der Zie bl. lxxxilxxxiii hiervoren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 102