cxvi de vermoedelijke aanspraken van Zacharias Jansen en Johan I Ri y op de uitvinding der verrekijkers in de bres ge treden was. Bij de vermelding van dit werk betreur ik bet eenmaal te meer, dat geen vakman en ambtgenoot van Dn Man z'ch tot het schrijven van deze levensschets aangegord heeft. Wat Be Man voor de studie van zijne eigenlijke wetenschap ge weest is, kan ik uit den aard der zaak niet beoordeelen en zoo treft mij ook in het opstel over De Heide meer het al gemeen menschelijke dan het vraagstuk der trilhaarbeweging, waarvoor ik den belangstellende naar het geschrift zelf moet ver wijzen. Wat zijn persoon betreft, schijnt De Heide vooral in het laatst van zijn leven, onder den invloed van de godsdienstige twisten dier dagen en van de dogma's van Labadie, een melancholicus geworden te zijn zooals destijds met velen het geval was. «Dit zelfde lot", zegt De Man '/trof den eens zoo werkzamen De Heide; ook hij liet zich door de genoemde leerstellingen medeslepen engepaard met zijne neiging tot onderzoek en denken, werd hij langzamerhand een lijder aan psychose van depressieven aard. //L'amour des beautés tempo relies" die zich volgens zijn eigen zeggen in de zoo opbeu rende natuurstudie had geopenbaardging over in amour des beautés éternelles", die voor niemand te doorgronden zijn en helaas velen op een dwaalspoor brengen wanneer men te veel geneigd is het leven aan te zien als een opeenvolging van zonden." l) bordje van zekere juffrouw Loene met het opschrift: Stads- vroedvrouw en Lavementszetster. Verbeeld Ueene clysopom- pière de la Municipalité J) Ook wegens de tegenstelling met het karakter van den nuch- terenlogischenallerminst tot mystiek of sentimentaliteit overhellenden De Man schijnt mij de volgende karakteristiek van De Heide door P. de la Rue hier der vermelding waard //Anïhonids de Heide was een schrander natuurkundige,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 126