CXXVI handendan dacht ik menigmaal't is alsof hij vergeeste- lijkt. Had De Man achtereenvolgens al zijne vrienden overleefd, de zoons van die vrienden en familiebetrekkingen kwamen hem op hun beurt trouw gezelschap houden en den tijd korten wat hij immer zeer op prijs placht te stellenen zoo helder bleef hij van geest, dat ik althans altijd eenigszins op mijn qui vive moest wezen en zorgen mij niet te versprekengeene vergissing of fout in de redeneeringwelke hem ontging. Méér dan aan vrienden of familie had De Man te danken aan zijne kinderen: zijn zoon Jan, den kluizenaar der weten schap te Yersekeen zijne beide inwonende dochtersde be gaafde penningkundige Marie, de meer op philantropisck ge bied zich bewegende Antoinette. Dat ik hunne namen hier noem, moeten zij mij veroorloven, omdat zij hun leven saam- geweven hebben met dat van hun dierbaren vader. Zij leefden geheel voor hem en versaagden nimmer om aan zijne wenscken te voldoen: waar dit kon vooral de vrouwelijk intuïtie vermag zooveel voorkwamen zij die: zij waren nooit moede hem, behalve dagelijks de courant, allerlei boeken, nieuwe en oude, wetenschappelijke en letterkundigevoor te lezen. En wat al zakenwaarin hij belang stelde of waartoe de lectuur hem aan leiding gaf, moesten zij niet naslaan, wat al invallen en ge dag zag ik de geheele huid bedekt met de mij wel bekende eerste uitbotting der ziekte. Vaccinatie werd in dien tijd bij een zieke nog afgeradenkortom de ziekte ontwikkelde zich bij deze nog volsappige vrouw in een allerkevigsten graad en spoedig was zij meer afzichtelijk en verspreidde zij meer verpestenden damp dan haar overleden kind. De dood volgde en nu rust zij zeker in vrede en dat wel voor langen tijd, omdat de Roomsch-Katholieke begraafplaats (aan de Slijkpoort) niet meer wordt gebruikt en dus zeker in honderd jaar niet zal worden ontledigd Einis malorum

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 136