24 Wel was er //op den tijd van 1454 buiten voor Vlissingen zooveel voorlants, dat men daar geen hoofden, barmen nogh andere zeeweeren en heeft behoeven gehadt, gelijk men nogh (A.0 1563) -by memorie van menschen veel weylants aldaer ge zien heeftsulke eenige getuigen weten" maar men heeft het niet meer gewaagd dat land te beverschen. 't Is langzaam door de zee uitgeloogd. De zee verdreef het slijm en heeft alzoo het helder witte zand achtergelaten ten behoeve van de toekomstige nu verrezene badplaats. 2. De haren van Ond-Vlissingen. Melis Stoke verhaalt: //Hi (jonkheer Willem) ginc (op St. Joris dag van het jaar 1302) met enen sconen here te Vlissinghe an dat mere" en //Dat heere keerde op dien dach ende ghinc t'Arnemuden waert" 2). Er was dus een haven, vanwaar men in 1302 scheep ging. Uit die haven voer ook een veerschuit op Vlaanderen in die dagen uit. Die haven moet zijn aanvang bij het visschersdorp Oud- Vlissingen gehad en, voordat het deel van het «Westende s'lands", daarvoor gelegen, door de zee verzwolgen werd, ta melijk ver landwaarts in gelegen hebben. Verplaats u op den Boulevard daar waar vroeger het Stedelijk badhuis stond. Trek van hier oostwaarts een denkbeeldige lijn tot aan den Koudekerkschen wegnu in het villapark opge nomen. Die lijn wijst de grens tusschen het eerste en tweede polderblok van Oud-Vlissingen aan. Het eerste blok lag lager dan het tweede, en zijn weiden, als ze des winters onder water stonden en bevroren waren boden dan voor schaatsrijden een veilig ijsvlak aan, waarop ik meer dan eens zelf heb zien rijden. 1) Zie de artikelen in het proces van 't jaar 1563. 2) Rijmkroniek van Melis Stoke door Dr. W. G. Brill, Achtste boek, verzen 45 46 60 en 61.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 162