51
De darink gewon men door in de naburige schor- en bouw
gronden of weilanden den bovengrond af te voeren en op een
daarnaast gelegen perceel te bergen. Daarna ontgroef men de
slijklaag, die, als zij er toe dienen kon, tot het bakken van
steenen gebezigd werd. Deze steensoort baksteenonder
scheiden van kou(de)steen of Vilvoordsche steenwaaraan de
Ivousteensche dijk" zijn naam ontleende gebruikte men
voor het bouwen van huizen. In Vlissingen herinnert daaraan
de Steenputs-meetgroot '2 gemeten 1/2 quart min die men
denkelijk in het Pier-Coppens- of Steenputten-blokwaarop
later de Middelkerk verrees, zoeken moet 2).
Nu stak men in lange reepen de darink, die ook moer
genoemd wordt, af, van waar dit bedrijf de moernering heet.
Daarna vulde men de groeve weer met den voorloopig geborgen
grond.
Voordat deze reepen per as naar de zoutkeeten vervoerd
werden, moesten zij op het veld in doorluchtige cirkels of
vierkanten opgestapeld en gedroogd wordenop de wijze als
men ook heden bij de hoepelmakerij en in de houttuinen
kan waarnemen.
Als de darink droog geworden waswerd een deel tot asch
verbrand 3)een ander deel in de zei-ovens als brandstof ge
bruikt.
De asch werd daarop in de pannen geschept en over
vloedig met zout water verzadigd. Deze pannendie ettelijke
voeten in diameter of kruis besloegen en eenige duimen diepte
Hamaker I, blz. 109, A° 1318.
2) Winkelman, blz. 59, in verband met den Overlooper van de Zuidwa
tering.
3) Smallegange, blz. 353 Keure van Zeelandt van 1 April 1495, Cap. Ill
art. 38 al. 2 „ende worden yemants vruchten in 't bernen van desen moer-
wercke verdorven, oft in eeniger manieren beschadight, die schade sal men
beteren by mannenvonnisse."
4) In art. 3 van de Voorboden leest mendat woes in de pannen geschept
werd. Ik versta daar ouder de aschmet zout water tot een breimassa gevormd
en onder den naam „zilte" bekend.