59
Oogstmaand van het jaar 1495 1)werd de zaak gepreciseerd.
Het derde capittel zegt in Artikel 37 «Item, dat soo wie
'/moerwerck neemt oft delft buyten den dijck, nader den
«zeedijck van den lande dan XXX roedendie sal den grave
//gelden XXX pont sonder den legh-schat." Artikel 38: "Item,
//dat soo wie moerwerck leydt of delft binnen den lande
vende zei daeraf barrent, om zout daeraf te maken, daer men
"die grave sijn bede af geeft, die sal den grave gelden C pont
//alsoo dickwils als hy 't doet" enz. Artikel 39 "Item, dat
//niemandt en sal onder dese keure darinck mogen delven noch
«doen delven binnen's dijcks om te verkoopen (dus in't groot),
"maer alleenlijck om sijns selfs berninge uyt delven ten minste
"quetse van den lande. Bilde soo wie bevonden wordt con-
"trarie gedaen te hebben, sal verbeuren C pont swartenalsoo
"dickwils als hy 'tdede, ten profyte van den grave."
Nadat echter de zoutziederij grootendeels de zeinering ver
drongen en de aanvoer van turf, uit andere streken, de ge
westelijke moernering vervangen had, werd het darinkdelven
tot een genoegzame consumtie voor den huiselijken haard be
perkt. Ook toen nog waren er echter veiligheidsmaatregelen
noodig, en verbood men den 22 Mei 1515: 2) "eenen yeghe-
lijcken derriuck te delven oft uyt te slaen, uyt wat lande,
erve het zy, oft wien die toebehoort, liggende onder de kuere
van Zeelandt, op de pene ende breucke in 't XXIX artijckle
van 't III cappittel van de kuere (zie boven) begrepen
Ende opdat d'ondersaten van den platten lande te bet moghen
versieu ende gerieft worden van barringe, mijn voorsz. Gen.
Heereconsenteert by desendat eenen yegelijek sal mogen
planten op de herweghen, teghens over sijnen grondt ende
erve, ende 'thout, daer af kommende, blooten ende houwen
t'sijnen proiijte, ende, soo verre als 't van noode zijn sal,
doen expediëren opene brieven daertoe dienende."
Smallegange blz. 360, kolom 2 en blz. 353 kolom 1.
2) Idem blz. 310 en 366.