60
Hieruit ziet men, dat het voornamelijk in deze bepaling
aankwam op een regeling tot het verkrijgen van de huiselijke
brandstof. Maar ook b j de beperking van de moernering tot
dat doel kon er ontgrondingdie voor de landen gevaarlijk
bleef, ontstaan, ook al waren die gronden ver van de zee
verwijderd. Daarom werd het voorgaande verbod en de ver
gunning tot aauplanting van boomen in 1520 op 11 December,
in 1527 en in 15-34 op 31 Maart vernieuwd J).
Toch werden door keurschepenen "in Ouwe-Vlissinghe-pa-
rochiein Westersoubureh-parochie, in Zoutelande, in Crom-
menhoueke, in Coudekercke in lloogelande en in Werendyke"
op den 15 Augustus 1540 aan Joos Boüwensz., Willem
Jansz., zoo voor hen, als hunne consorten, "derrinckslagers
ofte delvers van den geheele eylande van Walcheren", certifi
caten afgegeven. Bij bevel van den privé-raad des Keizers d.d.
1 Juni 1541 werden echter deze lieden, als in contraventie
met de Keizerlijke ordonnantiën, vervolgd en veroordeeld 2).
Dat in dit geval gestrengheid noodzakelijk was en heilzaam
werken moest, blijkt uit hetgeen Smallegange mededeelt,
dat men door de moerdelving sommige gronden zoo laag
maaktedat ze zelfs tot geen weiden meer konden dienen en
verlaten wordende, tot last van de dijkagie kwamen, over
//zooveel minder gemeten, daardoor des te lastiger" 3).
Toch kon het darinkdelven, schoon geen nering meer, niet
gansch en al verboden blijven Br waren hier en daar te
hooge gronden, die men door delving lagervochtiger en daar
door vruchtbaarder maken kon. Daarom was men, in den tijd
van Smallegange, gewoon de delving toe te staan, mits voor
ieder blok derrink, gelijk aan twee roeden, negen stuivers,
als recognitie, aan de grafelijkheid werd uitgekeerd 4j.
Ook in de ambachtsheerlijkheid Vlissingeu zullen zich wel
Inv. Arch. MiddelburgN°. 1547; Smallegange blz. 310.
2) Inv. Arch. MiddelburgN°-\ 1737 en 1701. Zie ook N°. 956 A° 1509.
3) Smallegange, blz. 375. Smallegange, blz. 375.