66 Dit werk voltooide de afronding van het stadsterrein, en niemand was dus meer bevoegd of gedrongen om die bedijking uit te voeren, dan de stad of de heer zelf. De suatie in het molen water, zonder eenige conditie of equivalent, versterkt mij in dit vermoeden, ofschoon tot heden een afdoende aanwijzing omtrent den bedijker ontbreekt. Het poldertje lag bewesten de pas door graaf Willem III gegraven haven van Nieuw-Vlissingen. Daar het wegens de toen nog niet door de zee verzwolgen vier honderd vier en veertig gemeten van Oud-Vlissingen in het ver binnen 's lands gelegen molenwater sueeren moest, kan het onmogelijk ergens elders te zoeken zijn. Ook het achtereind der oude haven werd droog gelegd. Wel is hierover geen akte van dading aanwezig; maar toch bestaat er een duidelijke aanwijzing van dit werk. Men leest in de grafelijke rekening over het jaar 1340 //meester Lam ende Maaktin Lams's. van landpachte van acht gemeten landsdie in 't molenwater te Vlissinghe ofgedijct sijn, debent van den mete twee sc. gr."1). Even eens vindt men in de rekening van 't jaar 1347, op fol. 7 //Martyn Lamssone ende Lijsbett meester Lams wedewe ende sine erfname, van landpachte over acht gemeten lande, die in 't molenwater te Vlissinghe ofgedijkt sijn, twee sc. gr., die maken 12 16 sc." Deze acht gemeten moet men zoeken binnen //het eerste //blok, aan de westzijde (van) Oud-Vlissingen-dorp, tusschen //den sprinkwaterganck aan de oostzijde, den zeedijk west, Astadsmolenwater zuyt, en begint van zuiden inne". In 1622 was dit blok 9 gemeten 260 roeden groot. Deze twee bedijkingen vormen de hechtste bewijzen voor het feit, dat te dier plaatse de Oud-Vlissingsche haven gelegen heeft -). Hamaker II, blz. 177. 2) Zie hiervoor blz. 27.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 204