69 korte beschoeiing een flankstuk van het spuikanaal van 1306/8. Hier moet de watermolen, door graaf Willem gesticht, ge staan hebben. De maalderij wordt in de grafelijke rekeningen herhaaldelijk vermeld Reeds in die van 1318 komt een achterstal van 20 2 sch voor, ten laste van Henric Willem Arnts s. s. den molenaar, verschenen wegens huur over 1 Juni 13171 Juni 1318 Zij was A° 1330 en 1331 bij meester Lam en Pieter Alaerd in pacht voor 50 's jaars, vervallende den 12 Juni 3). Er stond toen een rente op den watermolen ten name van Ghosin van der Otje en zijn vrouw jonkvrouw Alenen dochter van heer Heynrio Buefel, te betalen ter A. H. Misse (1 "November) en op St.-Odulfsdag (12 Juni), tot een bedrag van 40 3). In 1340/1341 was Boudin Hüghen pachter. De pachtsom, vervallende op 1 October, bedroeg 41/2 grooten, dat is 72 tornois en werd door de medehuurders (of onderhuurders) Henricüs Willems, hierboven genoemd, en Heinric Ommate betaald met 5 2 sch 5 x/3 d. soc(iorum), gerekend it 14 duiten tornois, gelijk aan 71 14 sch. 5 d. tornois 4). Over 1350, 1351 en 1352 werd door Jan Willem Clays- sone 'sjaars de som van 8 gr sociorum (a 12 duiten tornois) of 96 betaald 6). Over 1359 en 1360 was de pachtprijs, ten laste van Lamyn Andriess Boudin Gherits en Andries Lamynss, groot 162 tornois 5). Nu kwam en bleef het van A° 1361 meerdere jaren in pacht bij de stad Vlissingen voor 156 tornois 6). Men ziet hier eene geregelde stijging in pachtprijsken- teeken van de meerdere behoefte wegens de vermeerderde be volking In 1402 gaf graaf Aelbrecht den watermolen aan vrouwe Hamaker I, blz. 51. Hamaker Iblz. 214 en 435. 3) Hamakeb Iblz. 257. 4) Hamaker IIblz. 178. s) Men zie de grafelijke rekeningen op de jaren na.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 207