76 De achterhaven werd in lateren tijd ook als een dok of opleghaven ten behoeve van de grootere schepen gebruikt. De costumen der stad melden '/zoo wanneer ende terstont als eenige buysen ofte boots heuren harinck gelost zullen hebben van de lester reysezullen den schipbewaerders gehouden wesen 't eerste hooohwater daaraan, die deur de brugge te brengen, op boete van 5 schellingen grooten". Ook //de turf- noch houtschepen en zullen binnen dese haven nergeus ter vente liggen, om peunewaerden s), dan deur de brugge, op de boete van 5 sch. groot, gewaarschouwt zijnde, aan den heere" 3). Dit werd geordonneerd in den tijddat Va*i l rust in het Provinciaal of Gemeente-archief, indertijd door den heer mij getoond. Daarvan is ook een kopie in het Gemeentearchief te Vlissingen. Op die teekening ziet meD de juiste hoogte en breedte van de wallen in doorsnede aangewezen. Ook ziet men den binnenmuur van den wal, met zijn hoogte, alsmede de breedte der straat, tusschen den walmuur en den watermolen als: van den kop van het riool tot den binnenmuur, onder den wal door, 35 Rijnl. roeden. Van daar tot het schuif huis, de breedte der straat, 39 V2 Rijnl. roeden. De breedte van het schuif huis was 6 Rijnl. roeden, die van het molen huis 221/2 Rijnl. roeden. De gansche inrichting van den watermolen, in platte grond en doorsnede, ook de doorsnede van het riool, het vanggat en het wielgat ziet men daarop. Hieruit bemerkt men, dat, zeker reeds van de oprichting van den zaagmolen in 1663 af aan, een vanggat, naast het wielgat, de gelegenheid aanbood om het hout voor den zaagmolen langs den waterweg van de achter haven naar het molenwater te voeren. Dit kanaal van den molen, met vanggat, was even oost gemetseld van den bijna parallellen westmuur van het kanaal, zonder vanggat, van A°. 1489, waarvan ten behoeve van het werk de oostmuur ontgraven werd, maar de westmuur bij het werk in 1897, nog te zien was. In 1812 werden de zaagmolens ten behoeve van de fortificatiën gesloopt. Men behoefde geen vanggat meer voor het hout. Nu bracht men een gemetseld klein riool aan in het groote en metselde de opening van den kop tusschen het groote en kleine dicht. Dit is in 1897 bij de ontgraving, ten behoeve van bouwterrein aan de Opril, aan het licht gekomen. Zie Walch. Arcadia II, blz. 84, 85, 88 en 89. Deze uitweiding geschiedt, omdat zij, hoewel chronologisch niet in dit hoofdstuk op haar plaats, toch een overzicht geeft van een onderdeel, dat tot recht begrip in eens behoorde behandeld te worden. Costumen v. Vlissingen A° 1763 blz. 48, art. 93 der Boeten en Breuken. 2) „Om pennewaerden" beteekent verkoop in 't klein. 3) Costumen v. Vlissingen A° 1763 blz. 31, art. 35.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 214