78
St.-Jacobskerk ten oosten en het stadhuis ten westen van de
haven, juist op de scheidslijn van de Achter- en de Koopmans
haven, bij den aanvang van den nieuwen bouw.
Van de IJzerenbrug af werd de haven verder haaks door
de wetering, die in de Oud-Vlissingsche haven gesueerd had,
gegraven l). Die wetering, langs het Groenewoud tot schuit-
vlot ingerichtvormde toen de grens van het stadje. Deze
haven is later de //Koopmans"-haven genoemd, een woord, dat
reeds in het privilegie van 1815 voorkomt -j. De reeders der
buizen en booten waren andere lieden dan de gewone visschers.
Zij dreven handel, niet alleen in haring, maar ook in andere
waren, als: laken, hout, turf, wijn en meerdere behoeften.
Deze primitieve Koopmanshaven was zoo aangelegddat de
oostzijde (later Bellamykade) smaller was genomendan de
westzijde (later Bierkade). Dit verschijnsel vindt men ook te
Maassluis. Aan de breede westzijde werden niet alleen de
haringen getond maar ook de ankers gelegdkortom al wat
bij een schip te pas kwam. Daartoe was aan de oostzijde geen
genoegzame breedte. Die zijde was meer bestemd voor de
reedersdie achter hun huizen hun pakhuizen hadden voor
tonnen en netten.
Maar ook de waterverdeeling was onevenredig. De brug is
te Vlissingen aangebrachtniet in het midden van de haven-
breedte, maar oostelijker Daardoor verkreeg men aan de
westzijde, een breedere zate of ligplaats op het slijk dan aan
de oostzijde. De Boeten en breuken bevatten in art 91 het
voorschrift, dat de niet met lossen bezig zijnde buizen en
booten met den boeg aan de kade liggen mochten; terwijl
zij aan de oostzijde niet anders dan met hun lengte langs
de kade konden aanleggen.
Eerst in lateren tijd zijn de dwarshuizen bij de IJzeren-
Zie hiervoor blz. 4, waar bewezen is, dat de wetering tusschen de jaren
1812 en 1315 tot schuitvlot moet ingericht zijn, ten behoeve vau den handel op
en het verkeer met Middelburg.
2) Winkelman, blz. 22 en Coslumen A° 1763 blz. 132.