218
vergissing der overlevering in het tiental, misschien een co-
pieerfout.
De deskundige meent, dat de toren zelf, zonder zijn op
stand, en het nog gespaarde deel van het koor hoogstwaar
schijnlijk tot het begin der veertiende eeuw kunnen gebracht
worden, maar dat al het overige van jonger datum is. Volgens
zijn vermoeden stond de toren primitief buiten den westelijken
gevel. Dit gevoelen strookt met den bouw van het traptorentje
aan het noordoosteind van den toren tegen den drummer.
De toren vertoont een moet van een vroeger lager dak. Het
oorspronkelijke gebouw bestond, volgens het gevoelen
van genoemden heer, uit een middelschip en twee zijbeuken.
Deze begonnen aan de oostelijke torenlijn en eindigden bij
de oostelijke hoofdpilaren de oostlijn van het tuinhek bij
den preekstoel in een oostelijken gevel Het middenschip
liep als koor verder door tot aan de huidige achthoekige af
sluiting. Van dit koor is bij de uitbreiding van tussehen
1490 en 1500 de oostelijke helft blijven staan. Ook de toren,
met een spits of helm gedekt, bleef in wezen; maar de west
gevel der zijbeuken werd verplaatst naar de westlijn van den
toren. Van hieraf herbouwde men het schip der kerk met zijn
twee zijbeuken tot aan het huidige monument voor Bauwell
het overblijfsel van het koor en de z.g. "Twaalf Apostelen".
Daaraan voegde men twee transepten of kruisbeuken toe.
Maar er was behoefte aan meer ruimte voor bijzonder
doel. Het gildewezen was opgekomen. Zoo ook te Vlissingen.
Daarmede werd bij de vergrooting rekening gehoudenen
daarom maakte men tevens naast de zijbeuken van het schip
een tiental kapellenwaarin elk gilde zijn eigen altaar ont
ving die zij onderhieldenversierden en in concurrentie tegen
elkander verfraaiden. Nu werd in 1501 de toren van zijn
helm ontdaan en verkreeg hij den huidigen opstand. Dit was
de kroon op het voltooide werk aan de kerken daarom geldt
1501 als eindjaar van den herbouw. Hierop volgde de bouw
van een nieuwe pastorie, en zoo kon men in een akte van 1503