lxiv vergun mij daarom het nog eens te herhalen, dat ik mijne opteekeningen slechts wensch beschouwd te zien als een ini- tiu m factieen begin van Zeelands oudere ethnografie, een begin, dat wel van niemand beter kan uitgaan dan van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Ik zal daarom niet stellig in besluiten zijn en mij bepalen tot eenige losse opmerkingen en vergelijkingen van de medegedeelde cijfers." Deze studie van De Man benevens de onderzoekingen van Dr. Folmer te Rijswijk op schedels uit Groningsche en Frie- sche terpen hebben ons geleerddat de Nederlandsche strand- bevolking langhoofdig was in de eerste eeuwen van onze jaartelling Naast de craniologie beoefende De Man met voorliefde de palaeontologie. Op dat gebied mogen hier drie studiën ge noemd worden, welke opgenomen werden in het door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen uitgegeven Archief en in nauw verband met elkander staant. w. Beenderen van den mammouth en van het uitgestorven rund opgevischt in den omtrek van ZeelandArchief Zeeuwsch Ge nootschap III, 2e stuk, blz. 101 (1875). Ben elandshoornopgevischt in de Scheldemededeeling over eenige heenderen in of nabij Zeeland gevondenArchief Zeeuwsch Genootschap III, 8° stuk, blz. 1 (1877). Derde mededeeling over in de Schelde gevonden beenderen Archief Zeeuwsch Genootschap V, lc stuk, blz. 163 (1880). //Met deze studies" zegt Dr. J. Sasse Az. «betrad De Man het terrein der palaeontologie en hij toonde ook hier omzichtig en zeer wetenschappelijk te werk te gaan. Men had in België op verscheidene plaatsen gedeelten of geheele geraamten van bovengenoemde diluviale dieren gevondendesgelijks op allerlei plaatsen in Limburg, Gelderland en Noord-Brabant, ook in 1) Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch aardrijks kundig genootschap, 2e serie, dl. XXVI, 1909, blz. 431.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 74