LXXVI later ontstane gehuchten, dat zij wel wezenlijk het hunne hebben bijgedragen, om Walcheren bewoonbaar te maken en geschikt voor de samenleving der menschen". De tijd van het ontstaan dier heuvels stelde De Man in de 6e en 7" eeuw na Christus 1), zoolang althans niet bewezen kon worden, dat het tegenwoordige Walcheren in voorhistori sche tijden bestaan heeft. Mocht dit te eeniger tijd wèl bewezen worden dan zou een vóórhistorischeCeltische ouderdom aange nomen moeten wordenmaar de aard der vluchtbergen houdt met dat mogelijk verschil in den tijd hunner wording geen verband Met eene tweede, even uitvoerige en nauwgezette studie over de vluchtbergen in Schouwen, de Bevelanden en Tholen werd in 1897 het onderzoek omtrent dit onderwerp voltooid. De slotsom was, evenals vroeger, dat de bergjes ongetwijfeld vluchtheuvels zijn geweest. De Man wijst er op, dat dit ook het aloude gevoelen van alle landlieden is geweest en van alle niet al te dichterlijke Zeeuwen, al zijn ook bezwaren te opperen tegen die meening. Het voornaamste bezwaar is, dat zij te klein zijn veel kleiner dan de Friesche terpeu en dat zij zoo geheel eenzaam van de kom der gemeente of het kasteel ver wijderd hebben gelegendit bezwaar wordt weerlegd met de opmerking, dat men zich liet ontstaan van die bergjes moet denken in een tijd, toen de bevolking nog zeer schaarsch was en er nog geene parochiën of gehuchten bestonden, doch slechts hier en daar eene enkele niet terug te vinden hofstede 1) Tn hetzelfde opstel komt nog iets voor over de godin Neiialennia: '/De hoogleeraar Kern brengt haar naam met den Noordschen Nehal in verband; ik voor mij omhels nog steeds het gevoelen, dat het eene schrijfwijze is geweest in plaats van Nihellinne en dat dit eenvoudig beduidde de den Romeinen onbekende godin van Nieuw Helium; dat men al thans de zee Helium noemde en dat de in deze oorden veel vuldig voorkomende namen van Elle en Hei.t,e daaraan her inneren is wel bekend."

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 86