lx.xxï
In het oude Kroniekje van J. van Reïgersbergh (uitgaaf
van 1634, bl. 10) leest meu//In sommige Italiaansche Ghro-
//nycken viut men beschreven int ghenerale, als die Romeynen
//in haer meeste triumphe waren dat zij maar drie Burgen en had-
//den, die seer vermaert waren, eenen in Zeelandt, daer nu
//Middelburch staet, den anderen in Languedocq Vraukrijck,
//daar nu Mompeliers staet, en den derden in Spaengniën, daar
//nu Burgos staet." In dieu gedachtengang waren er ge
leerden geweest, die meenden, dat Middelburg werkelijk zijn
ontstaan te danken had aan een Romeinsch veldheer en men
was er vroeger niet afkeerig van om te spreken van Metel-
liburgum. Middelburg heeft echter nooit iets Romeinsch op
geleverd en men heeft alle reden om te meenen, dat er van
deze plaats in den Romeinschen tijd nog niets bestond. Al is
nu de Romeinsche burcht vergetentoch bleef het gevoelen
bestaan, dat de stad haar ontstaan verschuldigd is aan eene
sterkte. Zoo schreef de oud-burgemeester Jhr. Paspoort van
Gbijpskerke in 1856 //Met vollen grond van zekerheid
«kan echter worden vastgesteld, dat Middelburg haar ontstaan
//verschuldigd is aan eene Sterkte of Burgt, welke vóór of
//in de negende Eeuw aan den oever van de rivier de Arne
zijn, omdat men, wanneer men naar die platen kijkt, het niet
ontgaan kan de mooie oogen en de frissche wangen te bewon
deren men verneemtdat het gebruik van zilveren tuigen bij
het ringrijden strekte tot beschutting tegen tooverij en zwarte
kunst: volgeus een oud geloof toch kan zilver niet betooverd
worden en moest men, om een toovenaar dood te schieten,
zilveren kogels gebruikeneindelijk wordt gezegddat de
Zeeuwen zelf niet wetenwat het spreekwoord //Goed rond
goed Zeeuwsch" beduidt, zoodat men zelfs zoover is gegaan
van te deukendat het op den Zeeuwschen rijksdaalder doelde.
Archief van het Zeeuwsch Genootschap dl. I, eerste stuk,
bl. 47—48.
Archief 1910 f