lxxxvi Dit laatste was geen ijdel woordwant niet alleen dat hij de in Van de Pbrre's huis achter ons Latijnsch opschrift //Museum Medioburgense" als achter een schild van Pallasverborgen waren, timmerden wij minder aan den weg clan thans, nu groote gouden letteren aan den volke verkondigen, dat wij zijn het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en daarom glim lachen wij zeiven wel eens, als wij ons afvragen: waar zijn dan toch die wetenschappen! maar dan antwoorden wij alweder, dat die naam uit eerbied wordt gehandhaafd en dat wij niet willen zijn eene kleine Academie, maar niets meer dan een College van mannen die voor een deel aan de wetenschap hunne plaats in de Maatschappij verschuldigd zijn en die den weg willen openhouden voor de weinigen, die gebruik willen maken van de door onze voorvaderen bijeen gebrachte schatten of bij ons steun willen zoeken, wanneer zij de producten van hun geestes arbeid in breederen kring willen bekend maken. Nooit heeft ons genootschap uitsluitend bestaan uit mannen, die alleen voer de wetenschap leefden en steeds badende waren aan de bron Hip- pocrene of altoos zoekende te plukken de gouden appelen vau den boom der kennisneensteeds waren het maar enkelen die zich het best te huis gevoelden bij het stof van folianten en genoegen schepten in het lezen van de producten van bosch of bodem. Andere inrichtingen, ook in deze gemeente, zijn oefenscholen geworden van natuur-, dier-, kruid- of genees kunde, zoo dat als vanzelf ons oud genootschap is geworden een genootschap van oudheidkunde, en ook op dat gebied be seffen wij maar al te zeer onze geringe waarde, omdat de mannen van vroeger ons ontbrekenwier opstaan en naar bed gaan was historie vooral van den ouden tijd en van ons gewest. Maar zij kunnen weer opstaan of beginnen reeds zich te ver- toonen. Consuls en Proconsulszegt het oude verskomen in alle jaren maar niet in elk jaar een schilder of een dichter. Daarom behoeft de beoefening van wetenschap ook niet te zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1910 | | pagina 96