42
even goed kent als liet doen en denken der verschillende standen
uit dien tijd en uit de volgende decennia.
„Overigens zij opgemerkt, dat de verschillende medewerkers in
de behandeling der stof door hen zoo noodig aan te vullen
of te wijzigen geheel worden vrijgelaten, mits aan den eisch
van eene zuiver objectieve beschouwing worde voldaan. Grepen
uit de histoire anecdotique zullen de opstellen kunnen kruiden;
terwijl voorts een opgewekte verhaaltrant het werk populair moet
maken, zonder aan de historische waarde te kort te doen."
Ik lasch deze aanhaling in ter verklaring, waarom bij het
volgende opstel aan den vorm van eene causerie de voorkeur is
gegeven boven een strenger betoogtrant, zooals men geneigd zou
zijn in een wetenschappelijk tijdschrift te verwachten. Al wordt
het boekske hierom minder geprezen, wellicht wordt het er meer
om gelezen.
Toen het werk voltooid was, bleek de omvang in verband met
de beschikbare ruimte te groot en moest het stuk voor de opne
ming in 't Herstelde Nederland aanmerkelijk besnoeid worden.
Intusschen had ik een deel van het oorspronkelijke opstel in
eene vergadering van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
voorgelezen en bleek men er toen prijs op te stellen, dat de
onverkorte tekst alsnog zou worden uitgegeven.
Ik heb gemeend aan dien aandrang gevolg te moeten geven
vooral toen de heer Prof. Mr. R. Kruin vroeger Voorzitter van
het Zeeuwsch Genootschap, thans Algemeen Rijksarchivaris, dien
wensch ondersteunde.
Nu ik de drukproeven doorlees, doet het mij vreemd aan dit
luchtig en optimistisch geschreven betoog in dezen drukkenden
oorlogstijd aan de pers toe te vertrouwen. Waar echter ieder
naar den vrede haakt, zal ook deze beschamende beproeving
voor de menschheid wie weet hoe spoedig reeds-voorbij
gaan, en zullen in een nieuw vredestijdvak de edeler eigen
schappen van ons geslacht zich ongetwijfeld des te rijker ontplooien
„Non sordent in undis!"
Middelburg, 17 Aug. 1014. W. P. K.