53 datum of pastels, miniaturen en Engelsche prenten uit den jongsten tijd. Donkere saaien overgordijnen beletten liet buiten licht vrijelijk in te stroomen, terwijl geplooide neteldoeksche raamgordijnen wel den uitkijk toelieten, maar den inkijk ver hinderden. In plaats van de tegenwoordige doorzichtige, vroolijke suites, met den tuin als achtergrond, hadden de 18e-eeuwsclie patri cische woningen alle de onvermijdelijke binnenplaats in het mid den wat wel een deftigenmaar geen zeer opgewekten indruk gaf. De kleedij bestond omstreeks 1813 voor de heeren uit een hoogen hoed, rok, witte das en jabot met op het voorhoofd han gende haren en een glad geschoren gelaat, voor de dames uit eene soort reformkleeding met eene hooge ceintuur. Tusschen mannen- en vrouwenkleeding bestond destijds eene zekere harmonie, daar voor beidengeheel anders dan thansdezelfde stijl gevolgd werd. 0]> het platteland heerschte in Zeeland op het gebied van kleeding vóór eene eeuw veel meer verscheidenheid dan men nu aantreft. Wie het met zooveel nauwkeurigheid uitgevoerde pracht werk van X. Btn'g en Biiaet von Uebebpbldt, „Nederlandsche kleederdragten" raadpleegt, zal ontwaren, dat vroeger elk deel van dit gewest nog zijne eigenaardige kleederdracht ongeschonden bewaard had. Thans zijn er geheele streken, waar slechts de snit der kleeren of de vorm der muts er aan herinnert, dat men zich op het platteland van Zeeland bevindt, en zelfs daar, waar de schilderachtige dracht nog volop in zwang is, zooals in Walcheren, Zuid-Beveland en het land van Axel, is eene duide lijke, steeds voortgaande vereenvoudiging en verbastering waar neembaar. De typische hooge hoedde kuitbroek en de schans- looper bij de boeren op Walcheren belmoren reeds tot de zeld zaamheden bij de boerinnen zijn de geelstrooien kaphoedhet gouden hoofdsieraad en de lage schoenen met gespen reeds groo- tendeels afgeschaft. Ook de schilderachtige lage bouwmanswo ningen met haar typische groen en wit geschilderde luiken worden door andere behoeften en een nieuw opkomenden bouwstijl in haar bestaan bedreigd en reeds bleek het hier noodig eene jonge, veer krachtige vereeniging als „Nehalennia" op te richten, om voor het behoud van het oude land- en stedenschoon te waken. Alles schijnt er op te wijzen, dat het particularisme bestemd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1914 | | pagina 119