54
is binnen afzienbaren tijd grootendeels te verdwijnen. De klacht,
dat het oude stedenschoon plaats moet maken voor de behoeften
van den modernen tijdis algemeenstandenslagboomen en voor-
oordeelen worden uitgewischt en opgeheven en dezelfde cultuurmensch
wordt in alle beschaafde landen ter wereld aangetroffen. Zal men
dit kunnen keeren, den wijzer des tijds tot stilstand brengen,
zal men het cosmopolitisme willen, zal men het mogen weren?
Is aan de wrijving van menschen en geesten en de daaruit
voortvloeiende nieuwe inzichten niet een even groot en zelfs
grooter voordeel verbonden dan aan het angstvallig vasthouden
aan de gangbare, dikwijls verouderde denkbeelden, vormen en
gebruiken? Voelt men niet den snelleren polsslag, dien het wereld
verkeer medebrengt, heeft men niet zelf deel aan de herleving,
welke op allerlei gebied zich baan breekt? Ligt het leven niet
in de eerste plaats vóór, niet achter ons?
Dergelijke vragen stelde men zich voor honderd jaar niet.
Door de Napoleontische voogdij aan alle zelfstandigheid ontwend
daarbij door zware geldzorgen gedrukt, had men tot hoofdge
dachte zich stoffelijk weder te herstellen en na de uitputting
langzamerhand op zijn verhaal te komen. Men was afkeerig
van alle veranderingen en liet aan de overheid gaarne de zorg
voor de gemeenschap in den uitgebreidsten zin over.
Het innerlijk leven onzer voorouders is nog moeilijker te schetsen
dan hunne uitwendige omgeving. Noch in de pers, welke in
de toenmalige samenleving eene uiterst bescheiden rol speelde,
noch in de literatuur met hare sentimentaliteit en hare ridder
romans noch op het tooneel met zijne spektakelstukkenwordt
inderdaad het werkelijke leven weergegeven. Van het leven van
het eigenlijk gezegde volk is zelfs nergens sprake, behalve voor
zoover de armoede en onveiligheid het toezicht en de zorg der
overheid noodzakelijk maakten, en voor de „upper ten" schijnt
het leven zoo kalm voort te vlietenalsof er geene menschelijke
dwalingen en hartstochten, gebreken en nooden waren.
Slechts hier en daar ziet men flikkerlichtjes, welke eene andere
werkelijkheid dan de ofllcieele doen vermoeden en bewijzen, dat
er niets nieuws is onder de zonzoowanneer men de verslagen
der rechtsgedingen leest of van het ontzettend aantal prostituees