62
was; noch godsdienstige noch politieke gevoelens zijn het onder
werp van eenig onderzoek of nasporing; braafheid, kunde en
trouw geven aan een ieder aanspraak op de welwillendheid van
het Hooge Bestuur. Maar wat is het noodig de voorregten,
welke ons gelukkig Vaderland geniet, op te sommen; welk
Nederlander kent en waardeert die niet?"
In 1828 heet het: „Wiens nationaal gevoel wordt niet ge
streeld, wanneer hij bij het aanschouwen van de toenemende
welvaart zijns Vaderlands den Koning, welken de Voorzienigheid
ons na zoovele jaren onrust en beroerten, na eene wreede onder
drukking schonk, als de bron van dien zegen erkent; Zijne
onvermoeide pogingen voor het welzijn des Vaderlands niet alleen
door de liefde en toegenegenheid der ingezetenen beloond, maar
ook bij de onderdanen van andere liijken zijne wijsheid erkend,
zijne goedheid geprezen, de weldaden van zijn bestuur naar
waarde verheven ziet; Hem als voorbeeld ziet aanwijzen; Hem
in de vergadering van de Vertegenwoordigers van een naburig
volk, hetwelk door een overspannen gevoel van eigenwaarde
vaak het goede bij andere volken miskent, den wijsten der ko
ningen van Europa hoort noemen?" E11 dat alles aan den
vooravond der Belgische revolutie 1
Onze voorouders hadden weinig behoefte aan afwisseling en
begaven zich niet of slechts bij uitzondering buitenslands; zij
genoten des zomers liever van het buitenleven in theetuinen,
heerenhofsteden of buitenplaatsen. Het tegenwoordige haken naar
verandering en ontspanning, de reislust en het sportvermaak
waren hun vreemd en evenals hunne levensopvatting aan het
thans levende geslacht eentonig en stijf voorkomt, zouden zij
onze tegenwoordige levenswijze als wuft en lichtvaardig veroor
deeld hebben. Ook waren zij van eene zuinigheidwelke ons
verbaasd doet staan, en er schuilt wellicht eenige waarheid in
het gezegde van een oud heer uit het midden der vorige eeuw
„Onze voorouders waren gierig uit hebzucht, onze kinderen zullen
het door spilzucht moeten zijn."
lteeds om zes uur 's morgens placht men op te staan; na
bijbellezing met gebed en gezang, waarbij ook de dienstboden binnen