69 Het door de hier genoemde commissie ingestelde onderzoek had ten gevolge, dat in 1818 de Maatschappij van Weldadig heid werd opgericht, in welker landbouwkoloniën armlastigen voortaan werk en verpleging konden vinden, en in de couranten dier dagen treft men telkens mededeelingen aan van verpleegden omtrent het gelukkige lot, dat hun door hunne opneming in Frederiksoord beschoren werd. Juist uit het tendentleuse karakter dier berichten valt echter af te leiden, dat de trek naar die ko loniën verre van algemeen was. Naast de armenzorg was ook de weezenverpleging een moeilijk vraagstuk, daar ten gevolge van de Napoleontische oorlogen het getal weezen buitengewoon hoog geworden was. I)aar zij in de weeshuizen niet allen opgenomen konden worden, vond uitbeste ding elders plaats. Zoo leest men in de Middelburgsche Courant van 12 Januari 1818 ter gelegenheid van eene rampspoedige reis per beurtschipdat niet ter bestemder plaatse aankwam van een 110-tal weezen, „welke op het instituut van den heer Terhoeven te Fijenoord zijn besteed geweest en bij de ontbinding van dat instituut met een Rotterdammer beurtschipper naar herwaarts waren teruggezonden." En nog practischer kan men in diezelfde Courant de volgende karakteristieke advertentie lezen „Woensdag morgen den 21 Januari 1818 ten 10 ure. Besteding te Koude- kerke van Arme kinderen, waaronder bekwaam voor werkmeiden." Aan pogingen tot herstel der oude welvaart ontbrak het niet; in 1819 werden nieuwe havens geopend te Goes en te Middel burg, in 1826 eene nieuwe sluis gebouwd te Neuzen, te Mid delburg werden herhaaldelijk schepen op stapel gezet door de Commercie-compagnie, te Zierikzee met een aanzienlijk kapitaal (f 230,000) eene haringvisscherij opgericht, alles echter te ver geefs en het leek wel, of eenzelfde noodlot er op uit was, om alle ondernemingen zonder onderscheid te doen mislukken. Met name bleek het ondoenlijk den buitenlandschen en kolonialen handel, welke voor Zeeland vroeger eene hoofdbron van welvaart geweest wasweder op te beurende havens verzanddende haringvisscherij moest na eenige jaren weder worden opgeheven, de verdere visschcrij kwijnde, de landbouw bleef de oude, ge brekkige sleur volgen naar het woord van Cats

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1914 | | pagina 135