75
gaf, dat de heldenmoed onzer edele voorvaderen erfelijk was voor
het dankbaar nageslacht, wordt door ieder Noord-Nederlander als
heilig gevierd."
Op eene andere plaats in diezelfde Courantvindt men eene
vinnige bestrijding van het aan Napoleon toegeschreven, doch
klaarblijkelijk geheel misplaatste woord „Op de Hollanders reken
ik niet, zij hebben geen bloed in hunne aderen, het is maar
een rood vocht."
Tot de nationalistische uitloopers van dien tijd behoort ook de
in Holland door den dichter W. H. Wahnsinck Pz. opgezette
en van daar naar Zeeland overgewaaide beweging, om eene va-
derlandsche kleederdracht in het leven te roepen: „Op 25 dezer"
(Februari 1832), schrijft de Middelburgsche Courant, „had
men in den stadsschouwburg alhier voor het eerst het genoegen
de tooneelkunstenaressen in nationale kleeding te zien optreden.
Toen dit bij de aankondiging van het stukhetwelk des Zater
dags zou gegeven worden, Woensdagavond te voren beloofd werd
toen was reeds een daverend handgeklap de tolk der voorloopige
goedkeuring van het publiek, maar nu men die belofte verwezen
lijkt zag en zich met eigen oogen van het smaakvolle en be
vallige der nationale kleeding kon overtuigen, nu was de toejui
ching nog levendiger en sterker. Als onze Nederlandsche vrouwen
met het nationaal kostuum, inzonderheid met den zoo gelukkig
bijgebragten wimpel, haar voordeel weten te doen, en wie zou
daaraan kunnen twijfelen? dan zullen zij bij het vaarwel zeggen
van de Fransche modes niets kunnen verliezen, maar integendeel
gelegenheid hebben, om in uitdrukking en levendigheid van be
weging, in zwier en bekoorlijkheid van gestalte, zoo dit nog
mogelijk is, te winnen." Wij moeten wel aannemen, dat dit
niet mogelijk geweest is, daar onze dames er nog altijd als vol
maakte Parisiennes uitzien en van de nationale kleeding nauwelijks
de herinnering is overgebleven.
Uit een economisch en maatschappelijk oogpunt was de Bel
gische revolutie voor dit grensgewest eer voor- dan nadeelig. In
de hoofdplaatsen van Zeeland en met name in Zeeuwsch-Vlaan-
1) Midd. Ct. no. 3 van 1835.