77 zich trekt en door deskundigen ter navolging wordt aanbevolen de middelen van bestaan verbeterd; het algemeen vermogen zoo danig toegenomen, dat de zware lasten, welke de toestand des Itijks vorderde en welke tot herstel va:i al het vervallene in de gemeentelijke- en armenadministratiën zijn noodig geweest of tot bevordering van nuttige instellingen voortdurend noodig zijn, gewillig en zonder moeite worden opgebragt." Doch reeds in het Verslag over 1842 lezen wij in denzelfden drogen kanselarijstijl„Geen dezer ondernemingen (van openbare middelen van transport) gaat thans voordeelig, de een'e lijdt door te groote mededinging, de andere door gebrek aan genoegzame beweging van reizenden en koopwaren op of langs de punten alwaar dezelve gevestigd zijn. Het gaat deze belangen (Nijver heid buitenlandsche handelkoophandelscheepvaartfabrieken en trafieken) in dit gewest over het algemeen niet gunstig. Het bovenstaande samentrekkende geeft als uitkomst, dat het met de welvaart der ingezetenen in betrekking tot de bovengenoemde takken der algemeene nijverheid niet gunstig is gesteld en dat werkeloosheid en armoede in dit gewest meer en meer toeneemt. Omtrent visscherijen kan tot ons leedwezen thans wederom weinig goeds worden gezegd." In 1844 heet het: „Het aantal behoeftigeu heeft in deze Pro vincie wederom eene aanzienlijke vermeerdering ondergaan. Met vele takken der volksgezondheid blijft het ongunstig gesteld. De handel en zeevaart zijn in een kwijnenden toestand. Groothandel voor eigen rekening is bijna geheel verdwenen. In den staat der fabrieken en tafrieken in het gewest bespeurt men ook geenen voor uitgang. De landbouw, uit zijn aard aan vele wisselvalligheden blootgesteld, ondervond die wederom in menig opzigt. De tarwe was slechts middelmatig, de prijzen der graansoorten waren lager. Het gaat aan de visscherijen in het algemeen niet voordeelig." Het jaar 1845 en volgende waren bijzonder rampspoedig ten ge volge van de algemeene mislukking van het aardappelgewas door eene tot dusver onbekende ziekte. Er heerschte vooral bij den arbei denden stand een nijpend gebrek, en op 6 October 1845 vaar digde de Gouverneur van Zeeland eene zeer dringende aanbeveling uit „aan alle plaatselijke besturen, dijksbesturendijksdirectiën

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1914 | | pagina 143