91 „Hoe genoeglijk rolt liet leven JDes gerusten Lantmans heen, Die zijn zaligh lot, hoe Heen, Om geen koningskroon zou geven Laege rust braveert den lof Yan het hoogste Koningshof," zoo bezong Poot zaliger in de eerste helft der 18e eeuw het boerenbedrijf. Wie echter thans eene landbouwtentoonstelling be zoekt, hoort reeds van verre het gesnor der motoren, dat als een spotlied klinkt op het „Akkerleven" van den „Abwoutschen nachtegaal." Het voorheen rustige landmansbestaan heeft zich sedert ontwikkeld tot een ingewikkeld bedrijf, waarin samenge stelde werktuigen en machines in toenemende mate eene hoofdrol spelen en waarbij wetenschappelijke voorbereiding en kennis steeds meer op den voorgrond treden. De oorsprong der herleving van den landbouw in dit ge west is te zoeken in de oprichting van de Maatschappij tot be vordering van landbouw en veeteelt in Zeeland de eerste van dien aard in ons land in het jaar 1843. Reeds in eene der eerste vergaderingen die van 10 Juni 1845 werd door den Voorzitter, den heer C. Vis, het juiste denkbeeld uitgesproken, „dat op de scholen landhuishoudelijke wetenschappen zouden worden onderwezen." Doch dit was vooralsnog slechts een vrome wenseh; op de algemeene vergadering van 11 Juni 1856 te Middelburg moest worden geconstateerd, dat „onverschilligheid der grondeigenaars en vooroordeelen der landbouwers allen voor uitgang belemmerdenen op de algemeene vergadering te Hulst op 13 Juni 1865 werd zelfs nog een afkeurend oordeel uitge sproken over de suikerbietencultuur, welke thans zulke belang rijke voordeden afwerpt en voor den landbouw van Zeeland een onmisbare factor is. Enkele data uit het leven dier Maatschappij mogen hier hunne plaats vinden. In 1851 ontving de Maatschappij van Koning Willem 111 een Engelschen landbouwliengst ten geschenke, die van de eene afdeeling naar de andere verhuisde en waarmede men eigenlijk eenigszins verlegen was het dier stierf gelukkig spoedig evenals met een in 1855 aangekoehten Engelschen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1914 | | pagina 157