21
dat men de verdere beslagen op de helft van hare breedte ofte
op drie roeden soude verminderen."
De tijden waren er wel naar om het hoofd te verliezen. Groote
moeite werd ondervonden met den aankoop van hout, rijs en
stroo, en aannemers verschenen niet op de aanbestedingen.
Om te voorzien in de behoefte aan „contante penningen"
werd den 2en April „provisoirelijck goetgevonden te schieten
2 gulden extraordinair op het gemet" in afwachting van het
nader te bepalen gewoon dijkgesehot. De extraordinaire 2 gulden
moesten worden betaald, de helft 1 Juni, de wederhelft 1 Juli.
Dat er met de inning niet de hand gelicht zou worden, blijkt
uit eene resolutie van 7 Mei, inhoudende, dat wanneer de gulden
die op 1 Juni vervielop 1 J uli nog niet was voldaande lan
derijen van de defaillanten zouden worden verkocht op denzelfden
1 Juli zonder eenige rechtsvordering; dito op 1 Augustus, wan
neer de 2e gulden, op 1 Juli te betalen, op dien datum niet
was opgebracht.
Ter voorziening in de behoefte aan karren voor het vervoer
van materialen, werden „placaten" aangeplakt, waarbij baanders
van 20 gemeten en tneer, krachtens een besluit van 1592, ge
last werd karren van bepaalde grootte in gereedheid te hebben
om aan den dijk te werken, tegen een betaling van 10 schel
lingen daags. Werkvolk zou men trachten te werven in Noord
brabant.
Terwijl de Staten van Walcheren gebukt gin
gen onder de vele beslommeringen en zorgen, die bet herstel
van de werken meebracht, werden zij in hooge mate ontstemd
door de bemoeiingen van de Staten van Zeelanddie als toezicht
houdend college aandrongen op het leggen van een inlaagdijk
en om spoedig „iets finaals en salutairs te resolveeren" ten aan
zien der financiën, iets dat heel wat gemakkelijker op te dragen
dan uit te voeren was. Bij de onderhandelingen, die over deze
beide aangelegenheden werden gevoerd, schijnen de Staten van
Walcheren, die van een inlaag niet wilden weten, de deferentie
voor de Ed. Mog. van Zeeland wel eens uit het oog verloren te
hebben, zoodat deze aanleiding vonden als slot van een lange,
zakelijke missive, gedateerd 1 Augustus 1682, toe te voegen: