49
van de Groede. Het noordelijk gedeelte van de Watering schijnt
in de eerste jaren van 1600, behalve bij gierstroomen en buiten
gewoon hooge vloeden, hoog en droog genoeg te hebben gelegen
dat er over gedacht kon worden den ouden weg te herstellen
die er doorheen liep. Daar was al sprake van in 1605 x)doch
eerst na Augustus 1608 heeft dit werk klaarblijkelijk zijn beslag
verkregen 2). Het gevolg bleef niet uit: „Wij hebben ook be
vonden (zoo spreken de gecommitteerden, die in 1612 adviseeren
moesten op de voorgenomen herdijking en den toestand op de
plaats zelf in oogenschouw namen) wij hebben ook bevonden dat
algereeds eenen hoogen en bekwamen weg door de gorzinge (van
de Groede) is gemaakt, komende van Breskens tot aan het eiland
Cadzanddaarmede ten deele belet wordt dat de vloedkomende
door het Zwarte Gat en die placht voor het leggen van denzelven
weg zoo vele waters te brengen in het gat van Nieuwerhaven 3)
aldaar gestuit zijnde nu geen anderen uitval in het voorzeide
Nieuwerhavensche Gat geschiedt dan van het water, dat van
daar 4) op de voorzeide gorzing komt in te vloeien, twelk weinig
is" 5). Sedert deze hooge weg was gemaakthad derhalve het
zuidelijk en oostelijk deel van de Groedsclie Watering weinig of
niets meer te lijden van den gewonen vloed, die van uit de
Noordzee binnenstroomde. Maar zooveel te erger had de zee
te voren juist hier huisgehouden. Zij had er het land oneindig
veel meer gescheurd en gebroken dan in het noorden van de
dijkage, en dat kon ook niet anders want de bodem was er veelal
derrieachtig van aard en miste dus de compactheid en consistentie,
Vgl. de resolutie van het Vrije van Sluis van 21 Juni 1605 medegedeeld
iu Janssrn en van Dale, Bijdragen VI blz. 292.
2) Vgl. resolutie als voren vau 30 Augustus 1608, a. w. blz. 388.
3) liet Nieuwerhavensche Gat scheidde Groede va. Schooudijke naderhand zijn
er de polders Van der LiugenSnouck Hurgrouje, Kleine HenricusCornelia,
Magdaleua en Nieuwerhaven uit bedijkt.
4) dat is: uit het Nieuwerhavensche Gat zelve.
5) Verbael gemaeckt ende overgedieut aeu de Ed. Mog. heeren die Staten vau
Zeelandt enz. geadviseert 2 Martii 1612 (Inkomende brieven Staten Generaal 11
April 1612).
Archief 1915 4?