EERSTE TIJDVAK.
I. HET ST. BARBARA GASTHUIS.
„Wij hadden den fondateur van dit noodich ende heerlyck
Gesticht hier geerne ingestelt, doch alsoo ons daervan alsnoch
geen bescheet en is in handen gecommen, soo sullen wij tselve
laten berusten".
Deze woorden, te vinden in den opdracht aan baljuw, bur
gemeesters en schepenen voor in het Grootleggerboek van 1604,
en waarschijnlijk daar neergeschreven door den toenmaligen „ont-
fanglier" van het Gasthuis, Willem Jansz., kunnen ook wij,
drie eeuwen later, gerust onderschrijven. Gerust, allereerst om
dat latere onderzoekers ('s Gravezande Verheye van Citters
en Eiirlich) eveneens tevergeefs zochten, terwijl C. de Waard
tot de slotsom kwam dat een schenkingsbrief van Graaf Willem III
van het jaar 1323 aan „onsen vrouwen hospitale van Middel-
burch" en een testamentaire beschikking van Mathilda, Bar-
tolomeds weduwe, van 1308, aan „onser vrouwenhus in Mid-
delburhc" de oudste, tot heden toe, bekende stukken zijn welke
op het Gasthuis betrekking hebben.
Maar dubbel rustig kunnen wij ons hierbij neerleggen, wan
neer wij de vraag overdenkenzou het mogelijk zijn ooit een
stichter te ontdekken? Zou deze er wel geweest zijn?
Yast staat uit de stukken dat in het Gasthuis verschillende
Katholieke gilden of broederschappen gevestigd zijn geweest. Ten
eerste het gilde van „onse lieve vrouwe", of „onse lieve vrouwe
van der qualen", of geheel volledig zooals het op het altaar in
de Gasthuiskapel vermeld stond, „onse lieve vrouwe geheten
helpt en beschermt ons Maria van der qualen en van alle tri-
hulatien gemeen synde met St. Job en St. Juliaen". Daarna
kwam het St. Barbara gilde, terwijl het Gasthuis ook steun ge
noot van de broederschap Gampo Sanctowier hoofdzetel in Rome