150 lil de eerste twee koesse met twee bedde, twee kaersse, twee deckclere van linne, twee roy dekens van wolle en met twee gordyne ende andere mette omganck van roet say. Twee trysore, twee pysele, twee lysste van contoir en een tafel al van hout. Twee pair oercussens en dosy' roy cussens van wolle. Vijf metale candelacrs op beide trysore. Twee glase kaste met een tafeltje van de drievoldicheit en twee fronica 1) en bordekyn van sinte Bernardus. Een metale croen hangende. Een beelde va' ons' liev' vrouwe van houte. Een vrouwebeelde en een groot bort. Een beeke met een lampe. Een spegel gedect. Een cleet van onss' hee' op die put. Ses eyken stoelen en twee scabelle 2). Een bort van ons' liev' vrouwe met zone. Een brieff van avemael. Een cleyn rondelje van hout. Van drie seoersteene een rabat van root say. Deze opsomming toont zeker wel de trots die de Gasthuis- meesters gevoelden voor de inrichting van hun provenierskamer, en bewijst tevens dat er nauwkeurig toezicht werd gehouden. Dat blijkt ons eveneens wanneer aan dienstboden loon wordt in gehouden als bijv. uitkomt „datter een paer slaeplakens verloren geweest hadden". De studie der rekeningen schenkt ons de overtuiging dat het in den aanvang der 16de eeuw het Gasthuis in materieel opzicht zeer goed ging. De bezittingen namen steeds toe; aan de gebouwen werd onophoudelijk gewerkt. En nu het onstoffelijkede geest welke in het gesticht heerschte en leiding gaf aan de bestuursdaden, leeren de rekeningen ook daaromtrent iets? Ja, ongetwijfeld hier en daar wel iets. 1) Doeken waarin het gelaat van den Heiland was afgedrukt. 2) Voetebankjes.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 196