tot moer, welke toen ter tijd geregeld werd gebruikt, klinkt ons al niet fraai in de ooren, maar na de oprichting der besmettelijke zaal werd bet er niet beter op door de verschijning van den titel „pest-moer". Bovendien werd er in de rekening van 1497 voor het eerst gewag gemaakt van een dienstbode „ons joncwyf Betken". In 1500 was het aantal dienstboden reeds aangegroeid tot vier: Agniete, Clabe, Tanneke en Soetkiin, alle vier zonder meer als joncwyf aangeduid. En in 1520 vinden wij genoemd, behalve den vader en de moeder en een naaister (Cornelia de linne-nayestrigge)het vol gende personeel Copmynk, de siecke-moer. Joost, de cnape. Soetkin Maye, siecke-joncwyf. Willemine, joncwyf. Groote Maye, joncwyf. Lyne het keucken-joncwyf en Magdalene, het keucken-joncwyf. Zij allen ontvangen hun loon halfjaarlijks: „te meye en te bamisse" Ten slotte vinden wij in de rekeningen dier jaren een vreemde figuur, genoemd „onssen hofmeester". Wat hij eigenlijk uitvoert blijkt niet met zekerheid, wel echter dat hij eenigszins geksche rend wordt behandeld. Eerst koopen zij laken voor een „roxken" voor Jan vand' Bottinge, daarna een hoed „voir dit selve heerscip", spoedig ook „scoen en cousseeen wanboys en een tabbart". Misschien moest hij tafeldienen bij den pastoor. Maar behalve uit de toename van personeelblijkt de zorg voor de verpleegden uit meer daden der Gasthuismeesters. Blijkens de rekening 149495 ging het den toemaligen Gast huismeesters niet naar den zin met de verzorging der zieken: „hier naer desen hebben wy tgasthuysmeesters met malkader ghe- 1) Bamisse, samentrekking van St. Bavo-mis, welke op 1 October werd gevierd. Tegenwoordig als pars pro toto voor „herfst" in het Zeeuwsch nog trouw gebruikt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 198